ECLI:NL:RBMNE:2021:5883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en realiteitswaarde van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die als office manager werkte, had zich op 21 februari 2019 ziek gemeld en ontving vanaf 4 maart 2019 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 12 april 2020, omdat eiser in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht had doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages waren. Eiser had niet voldoende onderbouwd waarom de geduide functies niet geschikt zouden zijn en de rechtbank volgde de redenering van het Uwv dat de coronamaatregelen geen invloed hadden op de beoordeling van de functies, omdat deze op een theoretische basis waren vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medische en arbeidskundige rapportages in het kader van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden waaronder een ZW-uitkering kan worden beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser per
12 april 2020 geen uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 28 juli 2021 bij de rechtbank behandeld via Skype. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft als office manager gewerkt bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 40,15 uur per week. Eiser heeft zich op 21 februari 2019 ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet (hierna: WW). Het Uwv heeft eiser vanaf 4 maart 2019 een uitkering op grond van de ZW toegekend.
2. Het Uwv heeft in het kader van de Eerstejaars Ziektewet beoordeling onderzocht of eiser nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering. Hiervoor moet vast komen staan dat eiser zijn eigen werk als office manager niet kan doen, en ook niet in staat is om 65% of meer te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Een arts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en arbeidsbeperkingen voor eiser opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (hierna: FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens drie theoretische functies geselecteerd die eiser, met inachtneming van zijn beperkingen uit de FML, nog kan doen. Deze functies worden ook wel de geduide functies genoemd. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser 66,58% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd. Omdat dit meer is dan 65% heeft het Uwv met het besluit van 11 maart 2020 de ZW-uitkering van eiser per 12 april 2020 beëindigd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 12 februari 2021. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft geconcludeerd dat de door de eerste arbeidsdeskundige geselecteerde functies, ondanks de extra beperkingen, nog steeds geschikt zijn voor eiser. Het verdienvermogen van eiser blijft daarom meer dan 65%. Met het bestreden besluit heeft het Uwv de beëindiging van eisers ZW-uitkering daarom in stand gelaten.

Beoordelingskader van de rechtbank

4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Medische beoordeling
5. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische grondslag, omdat zijn beperkingen zijn onderschat.
6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rapporten zijn eenduidig en inzichtelijk en er is zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Eiser heeft niet aangevoerd welke beperkingen zijn onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
Geduide functies
7. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een onjuiste arbeidskundige grondslag en dat hij met zijn krachten en bekwaamheden niet in staat is de geduide functies te verrichten.
8. De rechtbank constateert dat eiser niet heeft aangevoerd waarom de geduide functies niet geschikt zijn. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden, die horen bij de geduide functies op grond van de FML, niet zou kunnen verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Realiteitswaarde / algemeen geaccepteerde arbeid
9. Eiser voert aan dat de coronacrisis gevolgen heeft voor wat moet worden verstaan onder ‘‘algemeen geaccepteerde arbeid’’ als bedoeld in artikel 19ab, derde lid, van de ZW. Volgens eiser kan arbeid waarin niet wordt of kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die de coronaregelgeving stelt, niet worden aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid. Dit betekent volgens eiser dat bij de selectie van functies uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS) moet worden beoordeeld of in die functies wordt of kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die de coronaregelgeving stelt. Wanneer dit niet kan worden vastgesteld, dient die vraag te worden voorgelegd aan de arbeidskundig analist. Als dan blijkt dat die functie niet voldoet aan de coronaregels, of niet kan worden vastgesteld of in die functie kan worden voldaan aan de coronaregels, dan kan die functie niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Volgen eiser betreft dit aspect geen arbeidsmarktfactor, maar gaat dit over de geschiktheid van de individuele functies.
10. Het Uwv heeft in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
19 februari 2021 naar voren gebracht dat zij in de systematiek van het CBBS uitgaan van functieaspecten zoals die zijn vastgelegd bij de functieanalyse. Deze gegevens blijven volgens het destijds geldende Schattingsbesluit (artikel 9 onder a) 24 maanden geldig. Daardoor kunnen volgens het Uwv coronamaatregelen, zoals het houden van 1,5 meter afstand, niet bij de beoordeling worden betrokken en kunnen voorbeeldfuncties onveranderd als algemeen geaccepteerde arbeid worden beschouwd. Dat een functie wegens coronamaatregelen feitelijk niet toegankelijk zou zijn, wordt volgens het Uwv buiten beschouwing gelaten, omdat het geen verband houdt met de inhoud van de functie en de functiebelasting. Het is volgens het Uwv niet zo dat enkel de coronamaatregelen de functieduiding in de weg staat, als de beperkingen van een betrokkene niet in weg staan aan de functieduiding. In dit verband wijst het Uwv op artikel 19ab, tweede lid, van de ZW, waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de verdiencapaciteit buiten beschouwing wordt gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Het Uwv komt daardoor niet toe aan de beoordeling die eiser graag zou willen zien, namelijk de beoordeling of in de geselecteerde voorbeeldfuncties kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die op grond van de coronamaatregelen worden gesteld.
11. De rechtbank kan de redenering van het Uwv volgen. Het doel van het arbeidsdeskundig onderzoek is de restverdiencapaciteit vaststellen. De functieduiding door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) aan de hand van het CBBS is een zuiver theoretisch onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank valt het eventueel (tijdelijk) niet toegankelijk zijn van functies door de coronamaatregelen daarom buiten het beoordelingskader van artikel 19aa en 19ab van de ZW. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook buiten beschouwing blijven of in de geduide functies kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die de in verband met de coronamaatregelen gelden.
12. Daar komt nog bij – daar is door het Uwv ook op gewezen – dat door de regering geen maatregelen zijn aangekondigd in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten. [1] In juni 2020 is vervolgens de geldigheidsduur van functies in het CBBS tot 21 juli 2021 verlengd naar 36 maanden. De aanleiding hiervoor waren de coronamaatregelen, waardoor bedrijfsbezoeken niet meer mogelijk waren, herbeoordelingen van functies niet konden plaatsvinden en functies in het CBBS dreigden te vervallen.
Motiveringsgebrek bestreden besluit en beëindiging van de ZW-uitkering
13. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn bezwaargrond dat de intrekking van een ZW-recht op het hoogtepunt van de coronacrisis in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De beëindigingsdatum van de ZW-uitkering had volgens eiser moeten worden opgeschort tot het moment waarop de coronamaatregelen zodanig waren versoepeld dat de arbeidsmarkt weer op een normale manier functioneert en de geduide functies toegankelijk zijn.
14. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de beroepsgrond over het motiveringsgebrek en de beëindiging van de uitkering zo uitgelegd moeten worden, dat een uitkering niet mag worden ingetrokken als de intrekking van de uitkering is gebaseerd op functies die niet kunnen worden geëffectueerd, omdat die functies niet toegankelijk zijn op het moment van ten uitvoerlegging van het besluit tot intrekking.
15. In het rapport van 26 februari 2021 is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op deze bezwaargrond van eiser ingegaan. Hij heeft toegelicht dat het bij de functieduiding geen rol speelt als mogelijk niet direct in een functie kan worden hervat, omdat er bijvoorbeeld geen vacature is. In dezelfde lijn heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het geen rol speelt als hervatting niet direct mogelijk is omdat de functie wegens coronamaatregelen niet beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de afwijzing van de voornoemde bezwaargrond voldoende gemotiveerd. Omdat het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag ligt aan het bestreden besluit en daar onderdeel van uitmaakt, is geen sprake van strijd met artikel 7:12 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de ZW-uitkering kunnen beëindigen per 12 april 2020. Eiser heeft niet betwist dat de geduide functies op de arbeidsmarkt voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geduide functies daarom terecht aan de beoordeling van eisers aanspraak op een ZW-uitkering ten grondslag gelegd. De niet verder onderbouwde stelling van eiser dat de functies mogelijk tijdelijk niet toegankelijk zijn, valt buiten het beoordelingskader van artikel 19ab van de ZW, zoals in overweging 11 is geoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.