ECLI:NL:RBMNE:2021:595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
20/2536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na afwijzing loonkostensubsidie op grond van NOW1.0

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die eerder een aanvraag voor loonkostensubsidie had ingediend. De aanvraag was door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgewezen, omdat verzoeker in de relevante maanden geen loonkosten had. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld, maar tijdens de procedure heeft de verweerder een nieuw besluit genomen waarin werd aangegeven dat er mogelijk recht op loonkostensubsidie bestond, maar geen recht op een voorschot. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast en partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank overwoog dat verzoeker als gevolg van het eerdere besluit niet in aanmerking kon komen voor een tegemoetkoming in de loonkostensubsidie, maar dat het nieuwe besluit de mogelijkheid bood om bij de definitieve subsidievaststelling wel in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. De rechtbank concludeerde dat verweerder gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker.

Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de proceskosten van verzoeker vastgesteld op € 534,-, welke verweerder aan verzoeker moet betalen. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter N.H.J.M. Veldman-Gielen en griffier S.C.J. van der Hoorn, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: M. Harman-van Westrhenen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma)

Waar gaat deze uitspraak over?

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Wat heeft zich in deze zaak afgespeeld? Verweerder heeft bij besluit van 15 april 2020 de aanvraag van verzoeker voor een loonkostensubsidie op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW1.0) afgewezen, omdat verzoeker in de maanden januari 2020 of november 2019 geen loonkosten had.
3. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Met dit nieuwe besluit van 24 juli 2020 heeft verweerder verzoeker laten weten dat gelet op een wijziging van de NOW1.0 mogelijk recht bestaat op een loonkostensubsidie, maar dat geen recht op een voorschot bestaat.
5. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
6. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven inhoudelijk geen commentaar te hebben op dit verzoek.
7. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
8. De rechtbank overweegt dat verzoeker als gevolg van het besluit van 4 juni 2020 waarin de afwijzing van de aanvraag om subsidieverlening in stand is gebleven, niet in aanmerking kon komen voor een tegemoetkoming in de loonkostensubsidie bij de subsidievaststelling. Met het nieuwe besluit is de subsidieverlening op nul vastgesteld en daarmee is voor verzoeker de mogelijkheid ontstaan om bij de definitieve subsidievaststelling wel in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het nieuwe besluit gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
9. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
10. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.