ECLI:NL:RBMNE:2021:6000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
9149039 UC EXPL 21-2969
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over energielevering en kosten tussen eigenaar recreatiewoning en exploitant recreatiepark

In deze zaak heeft de kantonrechter te Utrecht op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] B.V. over de kosten van energielevering aan recreatiewoningen op een recreatiepark. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] gedagvaard, omdat hij van mening was dat hij te veel had betaald voor de geleverde energie. Hij vorderde een terugbetaling van € 2.138,00 wegens teveel betaalde netbeheerkosten en € 320,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen waarin was opgenomen dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de energielevering aan de recreatiewoning van [eiser sub 1] c.s. en dat de kosten daarvan marktconform in rekening mochten worden gebracht. [gedaagde] betwistte dat er dubbele netbeheerkosten in rekening waren gebracht en stelde dat zij de kosten correct had doorberekend volgens de overeenkomst.

Na beoordeling van de feiten en de overeenkomst kwam de kantonrechter tot de conclusie dat [eiser sub 1] c.s. geen recht had op terugbetaling van de gevorderde bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de kosten die [gedaagde] in rekening had gebracht, in overeenstemming waren met de gemaakte afspraken en dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling. De vordering van [eiser sub 1] c.s. werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9149039 UC EXPL 21-2969 aw/1370
Vonnis van 8 december 2021
inzake

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen: [eiser sub 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
eisende partij, ook verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.H.E. de Beer, verbonden aan Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij, ook eisende partij,
gemachtigde: mr. T.J. van Veen, advocaat te Ede.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
-[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] gedagvaard om op de zitting te verschijnen van de kantonrechter in Arnhem. De dagvaarding met 5 producties is op 3 december 2020 bij [gedaagde] bezorgd,
- [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij heeft daarbij 11 producties gevoegd en een tegenvordering ingesteld,
- bij vonnis van 7 april 2021 heeft de kantonrechter in Arnhem de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt en met toepassing van artikel 46b Wet op de Rechtelijke Organisatie, verwezen naar de kantonrechter in Utrecht,
- [eiser sub 1] c.s. heeft schriftelijk gereageerd op de tegenvordering van [gedaagde] . Hij heeft 15 producties bijgevoegd,
- mr. Van Veen heeft per e-mailbericht van 1 november 2021 bericht dat [gedaagde] de tegenvordering intrekt,
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Op die zitting is tegelijkertijd behandeld de zaak van [A] tegen [gedaagde] (zaaknummer 9149123 UC EXPL 21-2970). Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 8 december 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[gedaagde] exploiteert en beheert een recreatiepark in [plaatsnaam] , genaamd “ [naam recreatiepark] ” (hierna: het recreatiepark, of: het park).
2.2.
[eiser sub 1] c.s. is sinds 2007 eigenaar van een perceel op het recreatiepark, waarop hij een recreatiewoning heeft laten bouwen.
2.3.
Bij de aankoop van het perceel door [eiser sub 1] c.s. is tussen partijen overeengekomen dat [gedaagde] zal zorgdragen voor de energielevering aan de door [eiser sub 1] c.s. te bouwen recreatiewoning op het perceel en dat [eiser sub 1] c.s. [gedaagde] voor die energielevering zal betalen. In de leveringsakte is daarover, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
ARTIKEL 4
1. Exploitatiemaatschappij is verplicht om de kaveleigenaar gas, water en elektriciteit (energie) te leveren, die verplicht is deze van de beheerder af te nemen. De kaveleigenaar is verplicht zijn kavel niet op andere wijze dan op het door Exploitatiemaatschappij ter beschikking gesteld energienetwerk aan te sluiten en aangesloten te houden.
2. Kosten verbonden aan het verbruik van gas, water en electriciteit (inclusief opslagpercentage) en gebruik centraal schotelantennetelevisie-/radio zullen door Exploitatiemaatschappij tegen marktconforme prijzen, zoals deze door leveranciers aan individuele particulieren worden doorberekend, aan de kaveleigenaar in rekening worden gebracht.
3. Voorts is de kaveleigenaar verplicht om een bedrag groot zesentwintig euro (€ 26,00) per maand aan vast recht wegens de ter beschikkingstelling van het energienetwerk aan Exploitatiemaatschappij te voldoen.”
2.4.
Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de berekening van het bedrag dat [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] is verschuldigd voor de geleverde energie.

3.De vordering van [eiser sub 1] c.s. en het verweer van [gedaagde]

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan hem € 2.138,00 te betalen wegens teveel betaalde netbeheerkosten en € 320,70 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding en de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat hij aan [gedaagde] € 2.138,00 onverschuldigd heeft betaald. Het gaat om door [gedaagde] dubbel in rekening gebrachte netbeheerkosten over de jaren 2016 t/m 2020, die [eiser sub 1] c.s. onder protest heeft betaald. Ondanks herhaalde verzoeken weigert [gedaagde] dit bedrag aan hem te retourneren.
3.3.
[gedaagde] betwist dat zij dubbele netbeheerkosten in rekening heeft gebracht. Zij stelt dat zij op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan wat partijen over de kosten van de geleverde energie hebben afgesproken in artikel 4 van de leveringsakte. [gedaagde] vraagt de kantonrechter daarom om de vordering van [eiser sub 1] c.s. af te wijzen.

4.De beoordeling van de vordering van [eiser sub 1] c.s.

4.1.
Blijkens artikel 4 van de leveringsakte mag [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. kosten in rekening brengen voor de geleverde energie. Welke kosten dat zijn, is vermeld in de leden 2 en 3 van dat artikel. Volgens [eiser sub 1] c.s. kan [gedaagde] alleen op grond van het derde lid netbeheerkosten in rekening brengen en niet (ook) op grond van het tweede lid, dat volgens [eiser sub 1] c.s. alleen ziet op de vaste en variabele kosten van de geleverde energie en niet op de kosten van de netbeheerder. [gedaagde] rekent volgens hem nu ten onrechte dubbele netbeheerkosten. [gedaagde] stelt daartegenover dat het tweede lid van artikel 4 bepaalt dat zij aan [eiser sub 1] c.s. de marktconforme prijs in rekening mag brengen die een energieleverancier aan een individuele particulier buiten het park in rekening zou brengen, dat is dus
inclusiefnetbeheerkosten. De netbeheerkosten van het derde lid zien bovendien op een heel ander netwerk, namelijk het recreatienet van [gedaagde] zelf, dat is bedoeld in het eerste lid van artikel 4.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. moet worden afgewezen, om de volgende redenen.
4.2.1.
Partijen zijn in artikel 4 van de leveringsakte een berekeningswijze overeengekomen voor de prijs van de door [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. geleverde energie. Hoe partijen die berekeningswijze in artikel 4 hebben mogen begrijpen kan niet alleen worden beantwoord aan de hand van de tekst van de betreffende bepalingen. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.2.2.
Voor de uitleg van artikel 4 van de leveringsakte acht de kantonrechter van belang wat de feitelijke situatie op het recreatiepark is als het gaat om de water- en energielevering. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij contracten heeft afgesloten met water- en energieleveranciers, die aan haar water en energie leveren tot aan het centrale aansluitpunt op het park. [gedaagde] heeft op het park een eigen netwerk van leidingen met schakel- en drukstations aan laten leggen, het zogenoemde recreatienet. Via dat recreatienet worden water en energie vanaf het centrale punt op het park doorgeleverd aan de verschillende recreatiewoningen. Die recreatiewoningen hebben dus geen eigen aansluitingen voor water, gas en elektra en zijn bij de regionale netbeheerder niet als afnemers van energie geregistreerd. [gedaagde] zorgt zelf voor het onderhoud van haar recreatienet. De regionale netbeheerder, die verantwoordelijk is voor het netwerk tot aan het park, heeft daarmee niets van doen. Die situatie is bij een recreatiepark gebruikelijk, zo stelt [gedaagde] .
[eiser sub 1] c.s. heeft dit alles onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter van die door [gedaagde] gestelde, feitelijke situatie zal uitgaan.
4.2.3.
Gelet op die feitelijke situatie op het recreatiepark heeft [eiser sub 1] c.s. er naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval niet zonder meer vanuit mogen gaan dat hij aan [gedaagde] niet meer zou hoeven betalen voor zijn water- en energieverbruik dan hij zou betalen als hij buiten het park zou wonen en voor de woning eigen aansluitingen en eigen contracten met leveranciers zou hebben. Het was hem immers bij het sluiten van de koopovereenkomst duidelijk dat hij geen eigen aansluitingen zou krijgen en dat hij niet rechtstreeks met water- en energieleveranciers zou kunnen contracteren, maar dat [gedaagde] , als exploitant en beheerder van het park, ervoor zou zorgen dat hij in de recreatiewoning zou kunnen beschikken over water, gas en elektriciteit. Dit alles blijkt voldoende uit de tekst van artikel 4 en [eiser sub 1] c.s. heeft dit blijkens zijn eigen stellingen ook niet anders begrepen. De consequentie van het feit dat [eiser sub 1] c.s. geen eigen aansluitingen heeft, maar dat water en energie door [gedaagde] worden doorgeleverd is dat er een extra netwerk op het park nodig is dat moet worden onderhouden. Dit brengt – net als eventuele andere gemeenschappelijke voorzieningen op het park – kosten met zich. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat [eiser sub 1] c.s. voor het gebruik van dat extra netwerk aan [gedaagde] een vergoeding betaalt. Die kosten zijn inherent aan het wonen op een recreatiepark en zijn niet onredelijk alleen vanwege het feit dat een particulier die buiten het park woont, die kosten niet heeft.
4.2.4.
In het eerste lid van artikel 4 is vermeld dat [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. water en energie zal leveren en dat [eiser sub 1] c.s. verplicht is “
zijn kavel niet op andere wijze dan op het door Exploitatiemaatschappij ter beschikking gesteld energienetwerk aan te sluiten en aangesloten te houden”.Uit die formulering blijkt voldoende duidelijk dat met “het door Exploitatiemaatschappij ( [gedaagde] ) ter beschikking gesteld energienetwerk” het recreatienet van [gedaagde] wordt bedoeld, waarop [eiser sub 1] c.s. zijn kavel moet aansluiten en aangesloten moet houden, terwijl het hem niet is toegestaan zijn kavel
op andere wijzevan energie te voorzien. Die andere wijze is een rechtstreekse, eigen aansluiting op het netwerk van de regionale netbeheerder. Uit de stellingen van [eiser sub 1] c.s. blijkt dat hij het eerste lid van artikel 4 ook zo heeft begrepen, namelijk dat hij verplicht is gebruik te maken van het recreatienet en dat een eigen aansluiting niet is toegestaan.
4.2.5.
Uit de tekst van het derde lid van artikel 4, gelezen in samenhang met het eerste lid, volgt dat het vast recht dat wordt genoemd in het derde lid ziet op het gebruik van het recreatienet van [gedaagde] , namelijk het vastrecht
“wegens de terbeschikkingstelling van het energienetwerk”.Die vaste kosten komen bovenop de kosten voor water, gas en elektra die [eiser sub 1] c.s. op grond van het tweede lid van artikel 4 aan [gedaagde] is verschuldigd (“
Voortsis de kaveleigenaar verplicht…”). De kosten verbonden aan het verbruik van gas en elektriciteit, als bedoeld in het tweede lid, worden in rekening gebracht tegen “
marktconforme prijzen, zoals deze door leveranciers aan individuele particulieren worden doorberekend.”Het is een algemeen bekend feit dat energieleveranciers aan particulieren naast de vaste en variabele verbruikskosten, netbeheerkosten in rekening brengen. Ook die netbeheerkosten zijn “
kosten verbonden aan het verbruik van gas en elektriciteit”, als bedoeld in het tweede lid. Deze kosten hebben betrekking op een ander netwerk dan het netwerk bedoeld in het derde lid van artikel 4, namelijk het netwerk van de regionale netbeheerder, oftewel het netwerk tot aan het centrale aansluitpunt op het park. Er kan vanuit worden gegaan dat ook zakelijke afnemers voor het gebruik van dat netwerk moeten betalen en dat die kosten dus deel uitmaken van de prijs die [gedaagde] zelf betaalt voor de ingekochte energie. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat die netbeheerkosten ook deel uitmaken van de prijs die [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] moet betalen voor de doorgeleverde energie. Niet valt in te zien namelijk waarom [gedaagde] dat deel van de kosten van het energieverbruik van [eiser sub 1] c.s. zou moeten dragen. Dat [eiser sub 1] c.s. die netbeheerkosten al zou betalen op grond van het derde lid, zoals hij heeft aangevoerd, is niet juist. Het door [eiser sub 1] c.s. te betalen vast recht op grond van het derde lid (voor het gebruik van het recreatienet waarvan [gedaagde] eigenaar is) moet worden onderscheiden van de door hem te betalen netbeheerkosten op grond van het tweede lid van artikel 4 (namelijk als onderdeel van de marktconforme prijs voor particulieren, zijnde de vergoeding voor het gebruik van het netwerk van de regionale netbeheerder). Van dubbel berekende kosten is daarom geen sprake.
4.2.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft nog opgemerkt dat [gedaagde] als zakelijke afnemer en grootverbruiker feitelijk minder voor de ingekochte energie zal betalen dan de marktconforme prijs voor particulieren, die zij aan hem doorberekent. Ook als dat zo is, dan heeft dat nog niet tot gevolg dat [eiser sub 1] c.s. die marktconforme prijs voor particulieren niet aan [gedaagde] verschuldigd is. Partijen zijn immers uitdrukkelijk overeengekomen dat [gedaagde] het verbruik door [eiser sub 1] c.s. tegen de marktconforme prijs voor particulieren - en dus niet tegen de werkelijke, door [gedaagde] zelf betaalde prijs - aan hem zal doorberekenen. Uitgangspunt van het contractenrecht is dat gemaakte afspraken worden nagekomen. [gedaagde] mag [eiser sub 1] c.s. daarom aan die prijsafspraken houden. Hetzelfde geldt voor de opmerking van [eiser sub 1] c.s. dat het op eigen kosten laten aanleggen van een eigen aansluiting voor de woning en het vervolgens zelf afsluiten van een contract met een energieleverancier voor hem aanzienlijk voordeliger is dan de overeengekomen, verplichte aansluiting op het recreatienet van [gedaagde] . Dit doet er niet aan af dat het partijen uiteraard vrij staat om voor de toekomst, in goed overleg, nieuwe, andersluidende afspraken te maken over de energielevering.
4.2.7.
[eiser sub 1] c.s. stelt daarnaast dat artikel 4 lid 2 van de leveringsakte een algemene voorwaarde is, die onduidelijk is geformuleerd. Omdat hij consument is moet die onduidelijke bepaling in zijn voordeel worden uitgelegd, zo stelt [eiser sub 1] c.s..
Dit argument van [eiser sub 1] c.s. gaat evenmin op. Enerzijds is bedoelde bepaling geen algemene voorwaarde - alleen al omdat deze de kern van de prestatie van [eiser sub 1] c.s. betreft, namelijk de door hem te betalen prijs. Anderzijds is de bepaling niet onduidelijk, zoals hiervoor al uitvoerig is besproken.
4.2.8.
De conclusie is dat [gedaagde] de met [eiser sub 1] c.s. overeengekomen berekeningswijze van de energieprijs die is opgenomen in artikel 4 van de leveringsakte, in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen begrijpen zoals zij heeft gedaan. Zij heeft aan [eiser sub 1] c.s. geen dubbele netbeheerkosten in rekening gebracht en [eiser sub 1] c.s. heeft die aan hem in rekening gebrachte bedragen niet onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. De vordering van [eiser sub 1] c.s. om die bedragen aan hem terug te betalen zal daarom worden afgewezen, evenals de nevenvorderingen.
Proceskosten
4.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 187,00).

5.De tegenvordering van [gedaagde]

5.1.
heeft haar tegenvordering kort voor de zitting ingetrokken. [eiser sub 1] c.s. heeft de kantonrechter op de zitting gevraagd om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
5.2.
Omdat [gedaagde] haar vordering kort voor de zitting heeft ingetrokken, zal zij worden veroordeeld om de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. gemaakt tot aan de zitting te betalen. Die kosten worden begroot op € 125,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x 0,5 x het tarief van € 250,00 voor de conclusie van antwoord, waarbij er rekening mee is gehouden dat één conclusie is opgesteld voor deze zaak en de zaak tussen [A] tegen [gedaagde] , in welke zaak ook vandaag vonnis wordt gewezen).

6.De beslissing

De kantonrechter:
Op de vordering van [eiser sub 1] c.s.
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot vandaag begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Op de tegenvordering van [gedaagde]
6.4.
verstaat dat [gedaagde] haar vordering niet handhaaft;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot vandaag begroot op € 125,00 aan salaris gemachtigde;
6.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.