ECLI:NL:RBMNE:2021:6009

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van openbare orde en rehabilitatietermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1995 en van [nationaliteit], had op 11 augustus 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen op 16 maart 2021, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, zoals bedoeld in artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De afwijzing was gebaseerd op een veroordeling van eiser door de politierechter op 16 december 2019, waarbij hij een proeftijd had die liep tot 28 december 2021, en op het feit dat er nog drie strafzaken tegen hem openstonden.

Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen, een alcoholverslaving en het overlijden van zijn echtgenote, bijzondere omstandigheden vormden die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder genoeg werden aangemerkt om van het beleid af te wijken. De rechtbank benadrukte dat de rehabilitatietermijn nog niet was aangevangen, omdat eiser zich nog in een proeftijd bevond en er openstaande strafzaken waren. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank wees erop dat de wens van eiser om Nederlander te worden om zijn moeder in [land 2] te kunnen bezoeken, niet relevant was voor de beoordeling van de openbare orde. De rechtbank oordeelde ook dat verweerder niet verplicht was eiser te horen in de bezwaarfase, omdat er geen twijfel bestond dat de gronden van het bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-beeldverbinding op 9 december 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [1995], bezit de [nationaliteit] nationaliteit en heeft op 11 augustus 2020 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er ernstige vermoedens zijn dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: RWN). Uit informatie van de Justitiële Documentatiedienst is verweerder gebleken dat eiser bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2019 is veroordeeld op grond waarvan geconcludeerd wordt dat de rehabilitatietermijn van eiser nog niet is aangevangen, omdat de proeftijd van eiser nog loopt tot 28 december 2021 en derhalve nog niet is geëindigd. Dit vormt volgens de toelichting op de RWN een reden om naturalisatie te weigeren. Daarnaast staan er nog drie strafzaken open tegen eiser wegens het plegen van een misdrijf, zodat er serieuze verdenkingen bestaan dat eiser een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een (onherroepelijke) sanctie kan volgen. Dit volgt ook uit ambtshalve verkregen informatie van het CVOM dat besloten is om eiser te dagvaarden. Dit vormt ook een reden om tot afwijzing van het verzoek over te gaan. De persoonlijke omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht: zijn psychische problemen, dat hij behandeld wordt voor zijn alcoholverslaving, zijn ervaringen in [land 1], het overlijden van zijn echtgenote en vrienden in [land 1], gemis van en zorgen om zijn moeder in [land 1] en dat hij een bedrijf probeert op te bouwen vindt verweerder niet bijzonder genoeg om van de richtlijnen af te wijken. Deze omstandigheden zien immers niet op de beantwoording van de vraag of eiser nog een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de RWN omdat dit artikel geen mogelijkheid biedt om af te wijken van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
3. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. In aanvulling op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd verwijst eiser naar een verwijsbrief van de GGZ naar het Traumacentrum Nederland. Hieruit blijkt dat eiser verschillende trauma’s heeft en een alcoholverslaving. Daarnaast is zijn bedrijf door corona failliet. Er is sprake van risico op suïcide. Hij is nu doorverwezen naar Traumacentrum Nederland voor een behandeling. Dit dient meegenomen te worden bij de beoordeling. Eiser heeft zijn persoonlijke situatie reeds eerder toegelicht en uitgelegd en dat heeft hij nu nader onderbouwd met de verwijsbrief van de GGZ. Hiermee is volgens eiser aangetoond dat hij geen gevaar meer is voor de openbare orde. De Nederlandse nationaliteit is ook belangrijk voor eiser omdat hij dan de mogelijkheid heeft om naar [land 2] kan reizen om zijn moeder te ontmoeten. Als [nationaliteit] heeft hij die mogelijkheid namelijk niet. Ten onrechte is overwogen dat deze omstandigheden geen reden vormen om af te wijken van het beleid. Eiser had voorts gehoord moeten worden over zijn ingediende bezwaar. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus eiser.
4. In artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN is bepaald dat het verzoek om het Nederlanderschap te verlenen wordt afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.
5. In de Handleiding heeft verweerder nadere invulling gegeven aan het criterium ‘ernstige vermoedens dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde’ [1] . Daarin is uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan.
6. Samengevat staat in de Handleiding dat de naturalisatie – onder meer - wordt geweigerd als er op het moment van indiening van het verzoek, afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Met sanctie wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 9 Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld een geldboete, taak- leer-, bijkomende of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Van een serieuze verdenking is onder meer sprake als tegen de vreemdeling een strafzaak wegens een misdrijf openstaat of de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. In de situatie dat er nog een strafzaak wegens een misdrijf openstaat of de vreemdeling zich nog in een proeftijd bevindt is de rehabilitatietermijn nog niet aangevangen.
7. Volgens de Handleiding [2] is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.
8. Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden. Uit de rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt.
9. Zo is in de Handleiding op grond van deze rechtspraak genoemd dat niet bijzonder is dat de vreemdeling lering heeft getrokken uit het gebeurde, dat hij thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden en dat hij de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten. Evenmin valt als bijzondere omstandigheid aan te merken dat de vreemdeling is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is.
10. Ook niet kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.
11. Verder vermeldt de Handleiding dat bijzondere omstandigheden hoogstens tot de conclusie kunnen leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken.
12. Volgens vaste rechtspraak van ABRvS [3] mag het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde.
13. Vaststaat dat eiser op 16 december 2019 door de politierechter is veroordeeld tot zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor een misdrijf. Deze proeftijd eindigt op 28 december 2021. Verder staat vast dat ten tijde van de besluitvorming tegen eiser nog drie strafzaken openstaan wegens een misdrijf waarop nog een sanctie kan volgen. Uit het overgelegde Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 december 2021 volgt ook dat in twee van de drie openstaande zaken inmiddels een sanctie is gevolgd en dat in de nog openstaande zaak een dagvaarding is uitgebracht op grond waarvan het aannemelijk is dat daarin ook nog een sanctie zal volgen. Het gegeven dat eiser ten tijde van belang nog in een proeftijd loopt en openstaande zaken op zijn naam heeft staan betekent dat de rehabilitatietermijn nog niet is aangevangen, zodat het verzoek om naturalisatie op grond van paragraaf 1 van de Handleiding wordt geweigerd.
14. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder de in bezwaar aangevoerde omstandigheden in het bestreden besluit, kenbaar bij zijn besluitvorming heeft betrokken en daarop een voldoende motivering heeft gegeven, zij het summier, waarom deze niet als zeer bijzondere omstandigheden zijn aanmerken als bedoeld in de Handleiding.
15. Dat eiser door de GGZ naar het Traumacentrum Nederland is verwezen, kan gelet op de jurisprudentie waarnaar wordt verwezen in de Handleiding niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Daarin staat de situatie genoemd dat als lering is getrokken uit de feiten, dat niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Evenmin de situatie dat de feiten zijn gepleegd in een moeilijke periode die definitief is afgesloten. Daaronder zou ook de verwijzing voor traumabehandeling kunnen vallen. Immers zou de rechtbank de beroepsgrond die wijst op doorverwijzing bij gebrek aan verdere toelichting zo kunnen opvatten dat eiser daarmee wil aangeven dat hij de moeilijke periode waarin hij de feiten heeft gepleegd in ieder geval tracht af te sluiten. Voor zover de ingebrachte stukken als verzachtende omstandigheden naar voren zijn gebracht om aan te duiden dat eiser het moeilijk heeft en vanwege die omstandigheden strafbare feiten heeft gepleegd en dat er daarom daarmee rekening gehouden dient te worden, worden de persoonlijke omstandigheden geacht door de strafrechter bij diens oordeel te zijn betrokken. Dat de doorverwijzing voor traumabehandeling later dan de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden doet daar niet aan af, nu dat wordt gezien als een nadere onderbouwing van diezelfde persoonlijke omstandigheden.
16. Voor zover eiser verwijst naar de overige stukken die tijdens de bezwaarfase zijn ingebracht in de procedure en daarover stelt dat deze onvoldoende zijn betrokken overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat eiser het zeer moeilijk heeft vanwege al hetgeen wat hij heeft meegemaakt en vanwege het gemis van zijn moeder. Daaruit volgt ook dat hij sinds zijn achttiende is gaan drinken en verslaafd is geraakt aan alcohol. Hij heeft daarvoor een behandeltraject doorlopen bij Amethist verslavingszorg waarbij hij opgenomen is geweest van 1 juni 2021 tot en met 16 juni 2021 en uit de stukken volgt dat hij dit traject goed heeft doorlopen en afgerond. Ook aan deze informatie kan niet het gewicht worden toegekend dat eiser wenst nu de omstandigheid dat hij van zijn verslaving poogt af te komen eveneens niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid zoals ook volgt uit de jurisprudentie waarnaar is verwezen in de Handleiding. Daarin staat de situatie genoemd die niet als bijzonder kan worden aangemerkt, namelijk dat de vreemdeling is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is. Dit neemt niet weg dat het prijzenswaardig is dat eiser zich laat behandelen voor zijn verslaving en dat hij de behandelperiode met goed gevolg heeft afgerond. Indien eiser deze positieve stap vooruit kan volhouden komt de situatie waarin een verzoek om naturalisatie kan worden toegewezen ook vanzelf binnen bereik. Op dit moment is daarvan alleen nog geen sprake onder meer gelet op de rehabilitatietermijn die nog niet eens is aangevangen.
17. De wens van eiser dat hij Nederlander wil worden zodat hij naar [land 2] kan reizen om daar zijn moeder te ontmoeten, kan de rechtbank begrijpen, maar dit staat los van de vraag of ten aanzien van eiser conform de wet en de Handleiding het ernstige vermoeden bestaat dat hij als een gevaar voor de openbare orde moet worden beschouwd. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat eiser zijn bedrijf failliet is gegaan en dat hij dat al dan niet probeert op te bouwen.
18. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de
bezwaarfase.
19. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b,
van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
20. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het aanvullend
bezwaarschrift, bezien in samenhang met wat hierboven is overwogen, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook van het horen van eiser mogen afzien.
21. De rechtbank concludeert dat verweerder het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Paragraaf 1 onder 9-1-a van de Handleiding
2.Paragraaf 6 onder 9-1-a van de Handleiding
3.Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2807).