ECLI:NL:RBMNE:2021:601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
19/4924
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft eiser, die in het verleden als monteur machinebouw heeft gewerkt, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen na uitval door fysieke klachten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om zijn ZW-uitkering te beëindigen, omdat hij volgens het UWV meer dan 65% van zijn loon kan verdienen in passende functies. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn lichamelijke beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de medische beoordelingen onjuist zijn, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en heeft de geduide functies passend geacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M.E. van Mourik).

Inleiding

1. Eiser heeft in het verleden als monteur machinebouw gewerkt. In 2010 is hij uitgevallen voor dat werk met fysieke klachten. Hij heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Het UWV heeft geweigerd eiser per 13 augustus 2012 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen. Daaraan lag ten grondslag dat eiser weliswaar door ziekte of gebrek niet zijn werk als monteur machinebouw kon verrichten, maar wel gangbare arbeid kon verrichten waardoor een loonverlies van 22,71% optrad en eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Vervolgens is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Daarna heeft eiser nog twee arbeidsongeschiktheidsperiodes gehad (in 2012/2013 en 2014/2015).
2. Op 10 januari 2018 is eiser aan het werk gegaan als monteur mechatronica voor 38 uren per week via een uitzendbureau. Op 19 maart 2018 is hij uitgevallen voor dat werk. Eiser heeft een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet (Zw). Eiser is opgeroepen voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Er heeft een medisch onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens zijn op basis van een arbeidsdeskundig onderzoek vijf theoretische functies geduid die eiser zou kunnen verrichten, waardoor een loonverlies van 4,25 % zou optreden. Omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft het UWV bij besluit van 16 april 2019 bepaald dat eiser vanaf 17 mei 2019 geen Zw-uitkering meer krijgt.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het oordeel van de eerste verzekeringsarts heroverwogen en dat oordeel vrijwel helemaal gevolgd. De FML is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkel aangepast in die zin dat de beperkende toelichting onder de normaalwaarde bij punt 4.3 (hand- en vingergebruik) is gewijzigd naar een beperking onder 4.3.6 (knijp-/grijpkracht is beperkt). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens drie functies geduid die eiser zou kunnen verrichtten en waardoor een loonverlies van 9,78% zou optreden. Bij besluit van
31 oktober 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 14 januari 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde (enkel geluid) en de gemachtigde van het UWV (met geluid en beeld) via Skype aanwezig waren.

De standpunten van partijen

5. Eiser vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens eiser hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke beperkingen en dan met name de beperkingen aan zijn handen en polsen en zijn vermoeidheid. Eiser heeft in beroep de volgende medische stukken ingediend:
- een aanvraag onderzoek bekken, SI/sacrum d.d. 29 mei 2020;
- een verwijsbrief van de huisarts d.d. 5 juni 2020 voor een afspraak bij de polikliniek neurologie in het Antoniusziekenhuis in Emmeloord in verband met lage rugklachten met uitstraling;
- een afspraakbevestiging voor een afspraak met neuroloog Fakiri in het Antoniusziekenhuis in Emmeloord op 11 juni 2020;
- een brief van neuroloog Fakiri met zijn bevindingen van het spreekuur d.d. 11 juni 2020.
Volgens eiser hebben zijn lichamelijke beperkingen tot gevolg dat de functies van wikkelaar en parking host niet passend voor hem zijn.
6. Het UWV vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel zorgvuldig was. Het UWV is van mening dat de belastbaarheid van eiser door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed is weergegeven in de FML. De door eiser in beroep verstrekte medische informatie is voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (rapportages van 31 juli 2020 en
11 december 2020) en deze leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot het opnemen van verdergaande beperkingen in de FML. De door eiser gestelde beperkingen op het punt van hitte/stof/rook en vermoeidheid zijn eveneens voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (rapportages van 22 augustus 2020 en 11 januari 2021) en deze geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om de FML te herzien of om een urenbeperking aan te nemen. Volgens het UWV zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies wel passend.

De beoordeling door de rechtbank

7. Het beroep is ongegrond: eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank geeft eerst een algemeen kader voor de juridische beoordeling van de medische boordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarna bespreekt de rechtbank de afzonderlijke beroepsgronden van eiser.
Algemeen
8. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep aantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid onderzoek
9. Eiser voert op de zitting aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts bestond uit vijf keer op zijn tenen staan, twee keer bukken en twee keer in een hand knijpen, terwijl hij meer klachten heeft, waaronder met name artrose, waardoor hij overal in zijn lichaam pijn heeft. Bovendien zijn de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbonden aan het UWV en heeft het UWV er belang bij om zo min mogelijk uitkeringen te verstrekken.
10. De rechtbank constateert dat eiser vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt dat de medische beperkingen van eiser zijn beoordeeld door een verzekeringsarts en dat deze zijn heroverwogen door een andere verzekeringsarts (de verzekeringsarts bezwaar en beroep). Het enkele feit dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbonden zijn aan het UWV maakt niet dat hun onderzoek onzorgvuldig is. De verzekeringsarts heeft eiser onderzocht op het spreekuur. Zowel de verzekeringsarts, als de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft dossierstudie gedaan. Voorts hebben zij de beschikbare informatie van behandelend artsen betrokken in de beoordeling. De medische beperkingen van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hand- en vingergebruik
11. Eiser vindt dat zijn beperkingen op het punt van hand- en vingergebruik erger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgenomen in de FML. Ter zitting voert eiser aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met polsartrose en dat hij ook niet met lichte kracht bij herhaling kan knijpen
12. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat over de toestand van eiser op 17 mei 2019, de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen opgenomen in de FML onder punt 4.3.6 bij hand- en vingergebruik, namelijk dat de knijp/grijpkracht beperkt is en dat deze voornamelijk beperkt is bij het hanteren van zware voorwerpen en bij het langdurig moeten inzetten van knijpkracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegenomen dat uit de beschikbare informatie blijkt dat sprake is van lichte slijtage van de polsen, de knieën en heupen en dat dit rechtvaardigt dat eiser is aangewezen op licht fysiek werk. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat de klachten van eiser door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Ook heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat de huisarts van eiser niet meer medische informatie kan aanleveren en dat de huisarts eiser ook niet verder zal doorverwijzen. Deze beroepsgrond slaag niet.
Aangenomen beperkingen FML 5 juli 2012
13. Op 5 juli 2012 is een FML opgesteld voor de beoordeling of eiser recht had op toekenning van een WIA-uitkering. In die FML zijn de beperkingen opgenomen: 3.1 hitte, 6.1 stof of rook/roet en 4.20 traplopen. Volgens eiser zijn die beperkingen nog steeds aanwezig, maar zijn deze nu ten onrechte niet meer opgenomen in de FML.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 22 augustus 2020 aangegeven dat de reumatoloog in 2011 is uitgegaan van een milde M. Sjögren-diagnose op basis van de oogklachten en gewrichtspijnen van eiser, maar zonder dat het in het bloed kon worden vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bleek destijds uit de WIA-beoordeling dat de diagnose M. Sjögren niet kon worden bevestigd en dat de klachten werden gerelateerd aan fibromyalgie/stress. De door eiser genoemde beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerelateerd aan klachten die spelen bij de diagnose M. Sjögren en zijn niet aan de orde bij fibromyalgie. Door het wegvallen van de diagnose M. Sjögren, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische grondslag voor het aannemen van de beperkingen vervallen en zijn deze nu terecht niet meer opgenomen in de FML. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Eiser voert ter zitting nog aan dat de klachten er nog steeds zijn, los van de naam of diagnose die aan de klachten wordt gegeven. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om daarvan medische stukken in te brengen. Eiser heeft nu geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er klachten zijn waardoor deze beperkingen op de datum in geding (17 mei 2019) nog moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
In beroep ingediende medische stukken
15. De gemachtigde van eiser voert ter zitting aan dat de ingediende medische stukken zien op de rugklachten van eiser, maar dat lastig is te benoemen tot welke verdergaande beperkingen dit moet leiden. Volgens eiser heeft hij sinds 2010 last van rugklachten met uitstraling naar zijn linkerbeen en is hij in 2012 daarvoor bij een neuroloog geweest. Deze uitstraling is in de loop van de tijd verdwenen. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij in december 2019 bij het verschuiven van een kratje door zijn rug is gegaan, waarna de uitstraling in zijn been ook weer terug is.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen opgenomen in de FML ten aanzien van het frequent buigen tijdens het werk, het frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, het lopen tijden het werk, het staan tijdens het werk en het gebogen en/of getordeerd actief zijn. De rechtbank overweegt dat daaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van de FML rekening heeft gehouden met rugklachten van eiser. Door eiser is niet benoemd tot welke verdergaande beperkingen dit in zijn visie moet leiden.
Uit de toelichting van eiser op zitting en de informatie van neuroloog Fakiri, blijkt dat de pijn in het been van eiser nagenoeg over was, maar dat het eiser in december 2019 bij het schuiven van een kratje/kratten opnieuw in de rug is geschoten met uitstraling in het linkerbeen en later ook in het rechterbeen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 22 augustus 2020 heeft benoemd kunnen de (extra) klachten van december 2019 niet in de beoordeling worden meegenomen, omdat moet worden gekeken naar eisers toestand op 17 mei 2019, de datum in geding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vermoeidheid/urenbeperking
17. Eiser vindt dat de hypertensie met LV-hypertrofie in combinatie met de noodzakelijke medicatie leiden tot chronische vermoeidheid, waarbij sprake is van een substantieel verlies aan basale energie. Volgens eiser moeten in de rubriek werktijden beperkingen worden aangenomen.
18. De verzekeringsarts heeft in zijn beoordeling vermeld dat bij eiser sprake is van hypertensie met LV-hypertrofie. Verder overweegt de verzekeringsarts dat op het spreekuur en uit het dagverhaal geen duidelijke energetische beperkingen blijken, terwijl eiser wel veel vermoeidheid ervaart. Ook een medische aandoening of een (intensieve) behandeling ontbreekt voor het rechtvaardigen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is eveneens van mening dat geen sprake is van een stoornis die gepaard gaat met een substantieel verlies aan basale energie, zodat er op energetische gronden geen medische grondslag aanwezig is om een duurbeperking aan te nemen. De door eiser gestelde vermoeidheidsklachten zijn in beroep (nogmaals) voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover opgemerkt in de rapportage van 11 januari 2021 dat uit het dossier volgt dat eiser al sinds 2006 vermoeidheidsklachten heeft, terwijl de hartproblematiek pas in 2010 ontstond en dat er geen onderliggende medische reden voor de vermoeidheid is gevonden. Ook vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de vermoeidheid zich volgens eiser beperkt tot het verrichten van de zwaardere klussen (witten plafond) wat een forse fysieke inspanning verlangt. Eiser is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangewezen op licht werk en daaraan komt de FML voldoende tegemoet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen medische redenen voor een urenbeperking. De rechtbank kan dat standpunt volgen. De rechtbank overweegt dat in beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd ten aanzien van de vermoeidheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Geduide functies passend
19. In het kader van arbeidsdeskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het besluit van 31 oktober 2019 van het UWV ten grondslag zijn gelegd, te weten baliemedewerker (SBC-code 315150), wikkelaar (nieuw en revisie (SBC-code 267053) en parking host (SBC-code 26011, functienummer 7241.0000.007-4). Ten aanzien van de functie wikkelaar is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep navraag gedaan bij de arbeidskundig analist over de knijpkracht. Daaruit is naar voren gekomen dat het met beide handen werken met de draden (o.a. doorvoeren en bevestigen van draden) weinig kracht vergt en dat geen sprake is van het krachtig of langdurig manipuleren van objecten i) bij het hanteren van een schaar en het kniptangetje (met één hand), ii) het twee keren per uur gedurende vijf uren een bak met gerede producten vastpakken en iii) een rol met koperdraad met twee handen vastpakken. De belasting in de functies komt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overeen met de belastbaarheid van eiser volgens de FML. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belasting in die functies de belastbaarheid van eiser overschrijdt.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.