ECLI:NL:RBMNE:2021:6015
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Loonvordering van uitzendkracht op basis van ABU-cao en Waadi
In deze zaak vordert een voormalig uitzendkracht, [eiseres], een verklaring voor recht dat zij recht heeft op hetzelfde loon als de werknemers in dezelfde functie van de onderneming waar zij via het uitzendbureau, Randstad Uitzendbureau B.V., heeft gewerkt. De kantonrechter overweegt dat het uitzendbureau op grond van de toepasselijke uitzend-cao (ABU), die afwijkt van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), niet het loon in de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, maar het loon van de opdrachtgever moet betalen. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen omdat deze niet is gebaseerd op de functiegroepindeling bij de opdrachtgever, maar op de Waadi, die in dit geval niet van toepassing is.
De procedure begon met een dagvaarding op 6 mei 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord op 21 juli 2021 en een mondelinge behandeling op 28 oktober 2021. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiseres] was aanwezig met haar gemachtigde, mr. J.A. Spigt, terwijl Randstad werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Caro en een medewerker. Na de zitting hebben partijen geprobeerd een minnelijke regeling te treffen, maar dit is niet gelukt, waarna de uitspraak is bepaald.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ABU-cao van toepassing is op de arbeidsrelatie van [eiseres] en dat deze cao-bepalingen een afwijkende regeling vormen ten opzichte van de Waadi. De kantonrechter concludeert dat [eiseres] niet recht heeft op het loon in de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, maar op de beloning voor de functie van de toepasselijke functiegroep van de opdrachtgever. Aangezien [eiseres] haar vordering niet heeft gebaseerd op de juiste functiegroepindeling, wordt de vordering afgewezen en wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.