ECLI:NL:RBMNE:2021:6035
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling waarde in het economisch verkeer; taxatiematrix; bewijsvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde P. Loijen, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 369.000,- per 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 301.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 1 september 2021, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op basis van de waarde in het economisch verkeer, wat betekent dat de prijs die bij verkoop zou zijn betaald, moet worden bepaald aan de hand van vergelijkbare woningen. Verweerder had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, omdat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en de verschillen in gebruiksoppervlakte en voorzieningen adequaat waren meegenomen in de waardebepaling.
Eiser voerde verschillende beroepsgronden aan, waaronder dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning en dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de beroepsgronden van eiser niet tot een ander oordeel leidden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.