ECLI:NL:RBMNE:2021:6041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschotten zorg- en huurtoeslag in verband met verblijfscode

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag had ingediend voor huur- en zorgtoeslag, en de Belastingdienst/Toeslagen, die deze aanvragen had herzien. De herziening was gebaseerd op de verblijfscode van eiser, die volgens de IND vanaf 9 maart 2021 geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Eiser was het niet eens met deze herziening en had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 december 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich voldoende had vergewist van de verblijfstitel van eiser en dat de herziening van de toeslagen terecht was. Eiser had aangevoerd dat hij recht had op de toeslagen en dat de herziening onterecht was, omdat hij lopende procedures had voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde echter dat de verblijfscode 98, die aan eiser was toegekend, betekende dat hij geen rechtmatig verblijf had en dus geen recht op toeslagen.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen de herziening van de voorschotten huur- en zorgtoeslag op juiste gronden had uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier L.M. Janssens-Kleijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: D. Bastinck en mr. R. Noortmann).

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2021 herzien naar € 322,- en het voorschot huurtoeslag herzien naar € 670,-.
In het besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 met behulp van een geluids- en/of beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de voorschotten huur- en zorgtoeslag over 2021 herzien, omdat eiser volgens de IND met ingang van 9 maart 2021 een BRP-verblijfscode 98 heeft. Deze verblijfscode verwijst naar een situatie dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en geen recht heeft op toeslagen. Eiser is het niet mee eens met de herziening van de voorschotten huur- en zorgtoeslag en heeft bezwaar ingediend.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij recht heeft op huur- en zorgtoeslag en dat de voorschotten ten onrechte zijn herzien. Hij heeft beroep ingesteld tegen een afwijzing voor een aanvraag verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ (B8-procedure) en heeft bezwaar ingesteld in een procedure voor een aanvraag omzetting van een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ (B9-procedure). Vanwege deze lopende procedures stelt eiser zich op het standpunt dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h van de Vw. In beroep heeft verweerder nogmaals navraag gedaan naar de verblijfsstatus van eiser bij de IND, waarop de IND in informatie van 6 september 2021 heeft gemeld dat eiser van 15 december 2020 tot 1 juni 2021 verblijfscode 34 had, van 1 juni 2021 tot 5 juli 2021 verblijfscode 98 en vanaf 5 juli 2021 verblijfscode 32. De IND heeft verweerder desgevraagd over de verblijfscode 34 meegedeeld dat eiser de verlengingsaanvraag inzake de B9-procedure niet tijdig heeft ingediend. Om die reden is verblijfscode 34 vastgesteld.
4. Eiser heeft ter zitting benadrukt dat hij pas in beroep te horen kreeg dat de aanvraag voor de B9-vergunning door hem kennelijk niet tijdig is ingediend. Eiser betwist dat deze aanvraag door hem te laat is ingediend en wijst erop dat dit niet volgt uit de beschikking van de staatssecretaris van veiligheid en justitie van 9 maart 2021. Volgens eiser ligt het op de weg van verweerder om dit recht te zetten.
Oordeel van de rechtbank
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geldt dat de vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van Vw niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
De vraag is of verweerder terecht heeft besloten dat eiser vanaf 9 maart 2021 niet langer rechtmatig verblijf heeft zodat hij zijn aanspraak op een tegemoetkoming heeft verloren. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 1 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ1093), is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de aangewezen instantie om te beoordelen of een vreemdeling hier te lande rechtmatig mag verblijven en geldt als uitgangspunt dat verweerder zich bij het nemen van besluiten mag baseren op de verblijfstitelcodes die in de basisregistratie personen (BRP) zijn opgenomen. Verweerder heeft derhalve geen zelfstandige bevoegdheid om de rechtmatigheid van het verblijf van een vreemdeling te beoordelen. Indien er echter voldoende aanknopingspunten zijn op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de in de BRP opgenomen verblijfstitelcode, dient verweerder zelfstandig de juistheid van de code te onderzoeken. Verweerder dient zich er dan via de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van te vergewissen of bedoelde verblijfstitelcode juist is.
6. Verweerder heeft naar aanleiding van eisers bezwaarschrift bij de IND geïnformeerd naar de actuele status van de verblijfcodes van eiser. De IND heeft hierop geantwoord dat eiser verblijfscode 98 had op 9 maart 2021. Met deze code bestaat geen rechtmatig verblijf. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende van de juistheid van de verblijfstitelcode van eiser heeft vergewist. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit met verwijzing naar de verblijfstitelcodes voldoende heeft gemotiveerd en terecht heeft besloten de voorschotten huur- en zorgtoeslag van eiser te herzien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit vervolgens gemotiveerd uiteen heeft gezet dat eiser geen recht heeft op toeslagen over de periode vanaf 9 maart 2021 omdat hij toen volgens informatie van de IND verblijfscode 98 had.
7. De rechtbank overweegt tot slot nog dat in beroep is gebleken dat aan het verblijf van eiser ook andere codes dan verblijfscode 98 zijn toegekend, maar dat dit verweerders conclusie dat eiser geen recht heeft op toeslagen niet anders maakt. Zowel op grond van verblijfscode 98, als op grond van de verblijfscodes 32 en 34 bestaat geen recht op voorschotten op toeslagen, nu geen sprake is van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw. Ook doet deze nieuwe informatie aan de zorgvuldigheid van verweerders besluit niet af. Verweerder heeft naar aanleiding van zowel het bezwaarschrift als het beroepschrift van eiser navraag gedaan bij de IND en daarmee aan zijn onderzoeksplicht voldaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.