ECLI:NL:RBMNE:2021:6150

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
9021424 LC EXPL 21-400 BmR/842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit huurkoopovereenkomst na betaling door verzekeringsmaatschappij

In deze zaak vorderde de eiseres, een financieringsmaatschappij, betaling van de gedaagde uit hoofde van een huurkoopovereenkomst voor inventaris ten behoeve van een bakkerij. De gedaagde had zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen, waarna de eiseres in 2014 betaling van de financieringssom inclusief kosten vorderde. Na een brand in de bakkerij had de verzekeringsmaatschappij van de gedaagde op basis van een vermeend pandrecht de financieringssom aan de eiseres uitbetaald. Echter, het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de vordering van de gedaagde uit de verzekeringsovereenkomst niet onder het pandrecht van de eiseres viel, waardoor de eiseres niet bevoegd was om nakoming van die vordering te eisen. De eiseres heeft het ontvangen bedrag uit 2014 terugbetaald aan de verzekeringsmaatschappij en vorderde nu alsnog betaling van de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiseres inmiddels was verjaard, omdat de termijn van vijf jaar was verstreken na de betaling door de verzekeringsmaatschappij. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres af en hevelde de conservatoire beslagen op de gedaagde op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 9021424 LC EXPL 21-400 BmR/842
Vonnis van 8 december 2021
inzake
de naamloze vennootschap
[eiseres] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P.H. van der Vleuten,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J. van Rhijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2021 - het oproepingsexploot van 4 februari 2021 - het proces-verbaal van de rolzitting van 17 februari 2021 - het oproepingsexploot van 23 februari 2021 - het vonnis van 10 maart 2021 - de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie - de akte uitlating voortzetting procedure - de conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in reconventie - de conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie - de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte overlegging beslagstukken in conventie - akte uitlating overlegging beslagstukken in (re)conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] houdt zich bezig met de financiering van met name de bedrijfsvoering van ondernemingen als bakkerswinkels/bakkerijen. [gedaagde] heeft gehandeld onder de naam [handelsnaam] en heeft een onderneming gehad aan het [straatnaam] [nummeraanduiding] te [vestigingsplaats 2] .
2.2.
Tussen partijen is een schriftelijke financiële leaseovereenkomst (te kwalificeren als huurkoop) tot stand gekomen, gedateerd 1 februari 2013. De leaseprijs bestaat uit een bedrag van € 32.310,77 (contante prijs € 27.916,68 en kredietvergoeding € 4.394,09) terug te betalen in 36 termijnen van € 897,52. In de overeenkomst is opgenomen dat de financiering ziet op het ter beschikking stellen van de algehele inventaris en goederen en de diverse apparatuur/machines aanwezig in de [.] gevestigd aan het [straatnaam] [nummeraanduiding] te [vestigingsplaats 2] alsmede aanwezig in 2 verschillende opslagruimtes gevestigd aan de [adres 1] te [vestigingsplaats 2] en bij [bedrijf] aan de [adres 2] te [vestigingsplaats 3] nieuw voor oud en niets uitgezonderd en de Renault Alphine. [gedaagde] heeft zich verplicht de ter beschikking gestelde goederen te verzekeren en aan [eiseres] alle rechten en vorderingen uit de verzekeringspolissen jegens de verzekeraar in eerste pand te geven.
2.3.
[gedaagde] heeft met Mercurius Schadeverzekering N.V. een verzekering afgesloten ter dekking van (onder meer) brandschade.
2.4.
Op 10 februari 2013 heeft zich een brand voorgedaan in (een lift in) het gebouw aan
het [straatnaam] , waar de winkel van [gedaagde] in gevestigd was. In (de kruipruimte van) dat
gebouw vond in de late avond van 12 februari 2013 lekkage plaats. Daarbij is ook de
elektriciteitstoevoer uitgeschakeld. In de nacht van 19 op 20 november 2013 heeft brand gewoed in (de meterkast van) het door [gedaagde] gehuurde deel van het pand. [gedaagde] heeft op 25 november 2013 schadeformulieren ingediend betreffende de brand van 20 november 2013 en de lekkage op 12 februari 2013.
2.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft in een vonnis in kort
geding van 18 april 2014 Mercurius veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een voorschot
van € 75.000,- op de schades van de incidenten in februari 2013 en de brand in november
2013, te vermeerderen met rente en proceskosten. Ter uitvoering van dit vonnis heeft
Mercurius een bedrag van € 47.203,61 aan [eiseres] betaald (in verband met een door [eiseres]
gepretendeerd pandrecht) en € 29.562,64 overgemaakt op de derdengeldrekening van de
advocaat van [gedaagde] .
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 30 oktober 2013 gedagvaard en aanspraak gemaakt op betaling van hetgeen is verschuldigd uit hoofde van de leaseovereenkomst. Dit heeft geleid tot het vonnis van 4 februari 2015 van de kantonrechter te Lelystad. In die procedure heeft [eiseres] betaling gevorderd van € 47.204,39. [eiseres] heeft na betaling door Mercurius haar vordering op [gedaagde] verminderd met € 47.203,61. De kantonrechter heeft toen onder meer geoordeeld:
“Met de ontvangst van voormeld bedrag is (onder meer) ook de gehele restant huurkoopsom voldaan. Nu [eiseres] betaling heeft verkregen van het restant verschuldigde uit hoofde van de huurkoopovereenkomst heeft zij geen recht en belang meer bij haar vordering tot ontbinding van de huurkoopovereenkomst tussen partijen.”
2.7.
Mercurius heeft [gedaagde] in rechte betrokken. De rechtbank Midden-Nederland locatie Lelystad heeft (in een tussenvonnis van 30 november 2016 en een eindvonnis van 11 april 2018) beslist dat Mercurius niets aan [gedaagde] verschuldigd is voor de incidenten van februari 2013, maar wel € 17.867,- voor de brandschade van november 2013. Omdat Mercurius volgens de rechtbank al € 75.000,- heeft betaald op grond van het vonnis in kortgeding, heeft zij € 57.133,- teveel betaald. De rechtbank heeft [gedaagde] daarom veroordeeld om laatstgenoemd bedrag aan Mercurius te betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] afgewezen en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.
2.8.
Voormelde vonnissen zijn door het Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd bij arrest van 15 december 2020. Het Hof heeft geoordeeld dat Mercurius niets is verschuldigd voor de incidenten van februari 2013 op grond van artikel 7:941 lid 5 BW. Ten aanzien van de brand van 19 november 2013 heeft het Hof geoordeeld dat Mercurius een schadebedrag verschuldigd is van € 35.711,00. Mercurius had een bedrag van € 29.562,64 overgemaakt op de derdengeldrekening van de advocaat van [gedaagde] , zodat nog een restant bedrag moest worden betaald van € 7.914,61. Ten aanzien van de door Mercurius aan [eiseres] betaalde € 47.203,61 heeft het Hof overwogen dat de vordering van [gedaagde] uit de verzekeringsovereenkomst niet viel onder het pandrecht van [eiseres] en [eiseres] dan ook niet bevoegd was om in en buiten rechte nakoming van die vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen in de zin van artikel 3:246 BW. Het Hof heeft daarover het volgende overwogen:

Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] zich ten onrechte tot Mercurius heeft gewend op grond van haar pandrecht. De vordering van [gedaagde] op Mercurius viel niet onder het
pandrecht van [eiseres] en [eiseres] was dan ook niet bevoegd om in en buiten rechte nakoming
van deze vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen, in de zin van artikel 3:246
lid 1BW. Die bevoegdheid komt alleen de pandhouder toe en dat was [eiseres] niet. Mercurius
heeft dan ook niet aan de pandhouder betaald, maar aan een derde die ten onrechte
pretendeerde pandhouder te zijn”.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen € 47.203,61, te vermeerderen met de contractuele rente over € 30.610,78 van 1,5% per maand, subsidiair de wettelijke handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.592,83 vanaf 30 april 2014 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, door het verschuldigde bedrag ad € 47.203,61, ondanks sommaties, onbetaald te laten. Uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 volgt dat [eiseres] onterecht jegens Mercurius een beroep heeft gedaan op het pandrecht ten aanzien van [gedaagde] . Mercurius heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling wegens onverschuldigde betaling van het bedrag van € 47.203,61. [eiseres] heeft voormeld bedrag terugbetaald. Dit betekent dat [gedaagde] alsnog zijn verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst moet voldoen door over te gaan tot betaling van voormeld bedrag. [eiseres] maakt aanspraak op de contractuele rente althans de wettelijke (handels)rente,
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer - kort weergegeven - op het volgende. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van enig bedrag aan [eiseres] . [eiseres] heeft destijds betaling verkregen van Mercurius, zodat eventuele vorderingen van [eiseres] door betaling teniet zijn gegaan. De pretense vordering ten titel van onverschuldigde betaling door Mercurius aan [eiseres] is verjaard. De vordering van [eiseres] op [gedaagde] is verjaard op grond van artikel 3:307 BW.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1 te verklaren voor recht dat [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door op 12 januari 2021 conservatoir beslag te leggen onder 1) Mercurius Schadeverzekeringen N.V.; 2) onder de gemeente Lelystad, 3) onder Achmea Schadeverzekering N.V.
2 de onder 1b bedoelde beslagen onder Mercurius Schadeverzekeringen N.V., de gemeente Lelystad en onder Achmea Schadeverzekering N.V. op te heffen, althans [eiseres] te gebieden om binnen twee dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis deze beslagen op te heffen onder gelijktijdige vertrekking van een afschrift aan de raadsman van [gedaagde] alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 75.000,—;
3 [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te vergoeden de wettelijke rente ex artikel 6:119 a BW ( [gedaagde] handelde immers bij het aangaan van de verzekering bedrijfsmatig en Mercurius harerzijds uiteraard ook) over het bedrag van € 7.914,61 vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag van opheffing van dat conservatoire beslag onder Mercurius;
4 Mercurius te veroordelen om aan [gedaagde] te vergoeden de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskostenveroordelingen zoals omschreven op pagina 16 van het arrest van het Gerechtshof d.d. 15 december 2020, zulks vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag der opheffing van het conservatoire beslag onder Mercurius.
5 [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.245,— ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
6 [eiseres] te veroordelen om de overige schade aan [gedaagde] te vergoeden, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.6.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde] dat [eiseres] door onrechtmatige beslaglegging het verhaal van [gedaagde] op Mercurius frustreert. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] schade geleden, welke schade nader zal moeten worden opgemaakt bij staat.
3.7.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
De huurkoopovereenkomst
4.1.
[gedaagde] lijkt in zijn conclusie van antwoord in conventie het bestaan van de huurkoopovereenkomst te betwisten. [gedaagde] brengt in het geding afschrift van twee huurkoopovereenkomsten (van gelijke inhoud) van dezelfde datum en betwist dat onder die documenten zijn handtekening is gezet en meent dat de door [eiseres] destijds in het geding gebrachte documenten vals zijn. Welke consequentie [gedaagde] daaraan wenst te verbinden is onduidelijk en verder ook niet toegelicht. Wat daar ook van zij de kantonrechter is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat tussen [gedaagde] en [eiseres] indertijd een huurkoopovereenkomst is gesloten. In de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 4 februari 2015 is de toen door [eiseres] ingestelde vordering uit hoofde van de huurkoopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen onderwerp van debat geweest. Uit het vonnis van 4 februari 2015 leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] toen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [eiseres] door onder meer een beroep te doen op opschorting van betaling van de leasetermijnen en verrekening van zijn verplichting met een vordering op [eiseres] . Van een toen opgeworpen verweer waaruit volgt dat geen huurkoopovereenkomst is gesloten met [eiseres] is niet gebleken. Een en ander vindt ook zijn bevestiging in het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 waarin de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] bestaande uit een huurkoopovereenkomst uitvoerig is besproken. Aldus is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een huurkoopovereenkomst tussen partijen, zoals opgenomen onder rechtsoverweging 2.2.
Afstand (6:160 BW)
4.2.
[gedaagde] stelt dat uit de houding van [eiseres] niet anders kan worden afgeleid dat zij haar eventuele vorderingen jegens [gedaagde] in april 2014 prijsgaf en daarvan afstand deed conform artikel 6:160 BW. Dit verweer faalt. Afstand geschiedt door een tweezijdige rechtshandeling waarbij een schuldeiser een vordering prijsgeeft. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. [eiseres] is er weliswaar ten onrechte vanuit uitgegaan dat met de betaling door Mercurius aan haar de vordering op [gedaagde] was voldaan, maar dat betekent niet dat [eiseres] daarmee haar vordering op [gedaagde] heeft prijsgegeven. Van rechtsverwerking is evenmin sprake. Voor het aannemen van rechtsverwerking is het enkel stilzitten of het tijdsverloop onvoldoende. Uit het enkele feit dat [eiseres] de betaling van Mercurius heeft ontvangen en [eiseres] er daarmee vanuit ging dat haar vordering op [gedaagde] was voldaan, kan rechtsverwerking niet worden afgeleid. Dit laat onverlet dat een beroep op verjaring, zoals hieronder overwogen, afzonderlijk dient te worden beoordeeld.
Onverschuldigde betaling aan [eiseres] door Mercurius
4.3.
[gedaagde] meent dat van een onverschuldigde betaling door Mercurius aan [eiseres] , zoals door [eiseres] gesteld, geen sprake kan zijn, omdat Mercurius overeenkomstig artikel 6:30 BW de betaling van de schuld als derde heeft verricht. Mercurius heeft uit eigener beweging de schuld van [gedaagde] aan [eiseres] voldaan, aldus [gedaagde] . Ook hierin kan [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gevolgd. Uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 volgt dat Mercurius op het ten onrechte gedane verzoek van [eiseres] het bedrag van € 47.203,61 heeft voldaan vanwege het vermeend pandrecht van [eiseres] op de rechten uit de verzekeringsovereenkomst. Nu is vastgesteld door het Hof dat Mercurius daartoe niet gerechtigd was, omdat van een pandrecht voor wat de vordering op [gedaagde] betreft geen sprake was, is de rechtsgrond van die betaling te komen ontvallen. Aldus is de betaling door Mercurius onverschuldigd verricht. Van nakoming van de verbintenis door een ander dan de schuldenaar is evenmin sprake. Mercurius heeft niet ter kwijting van de schuldenaar betaald aan [eiseres] en ook niet beoogd de schuld van [gedaagde] te voldoen, maar uitsluitend gehandeld op basis van het vermeende pandrecht van [eiseres] .
Verjaring vordering [eiseres]
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de primaire vordering tot nakoming van de verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst van [eiseres] op [gedaagde] op grond van artikel 3:307 BW is verjaard. Dit verweer slaagt. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst verjaart na verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 februari 2015 geoordeeld dat na de betaling van € 47.203,61 door Mercurius aan [eiseres] er geen vordering meer resteert van [eiseres] op [gedaagde] . De gevorderde ontbinding van de huurkoopovereenkomst is afgewezen wegens het ontbreken van een belang. Daarmee is de facto een einde gekomen aan de huurkoopovereenkomst. Bij arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 heeft het Hof in de zaak tussen Mercurius en [gedaagde] overwogen dat [eiseres] zich ten onrechte tot Mercurius heeft gewend op grond van haar pandrecht, omdat de door Mercurius uitgekeerde verzekeringspenningen niet zagen op het ‘Object’ van de huurkoopovereenkomst. [eiseres] was niet bevoegd om in en buiten rechte nakoming van haar vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen in de zin van artikel 3:246 BW, aldus het Hof. De gevolgen van het onterecht in ontvangst nemen van de betaling van Mercurius komen voor rekening en risico van [eiseres] . Uit de dagvaarding van [eiseres] leidt de kantonrechter af dat [eiseres] op 30 april 2014 een bedrag heeft ontvangen van € 47.203,61 in mindering op haar vordering van € 47.204,39 en dat zij het restant bedrag van € 0,78 toen heeft kwijtgescholden. De betaling door Mercurius aan [eiseres] is zonder enig voorbehoud van [eiseres] richting [gedaagde] ontvangen. Eerst naar aanleiding van het arrest van het Hof Leeuwarden-Arnhem van 15 december 2020 heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op betaling van voormeld bedrag (onduidelijk is wanneer), in ieder geval na betekening van het derdenbeslag ten laste van [gedaagde] op 18 januari 2021. Het gevolg is dat de verjaringstermijn van vijf jaren tot nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurkoopovereenkomst, uitgaande van de datum van de eerdere betaling door Mercurius aan [eiseres] van 30 april 2014, is verstreken. Niet is gebleken dat [eiseres] de verjaring op enig moment heeft gestuit. De kantonrechter volgt het standpunt van [eiseres] , gelet op het bovenstaande, dat haar vordering jegens [gedaagde] eerst opeisbaar is geworden op de dag van terugbetaling aan Mercurius (wanneer dat precies is geweest blijft ook ongewis) dus niet.
4.5.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat de huurkoopovereenkomst nimmer is ontbonden, zodat de huurkoopovereenkomst is blijven doorlopen tot 1 februari 2016 en sindsdien nog geen vijf jaren zijn verlopen. [eiseres] kan daarin niet worden gevolgd omdat op grond van het vonnis van de kantonrechter van 4 februari 2015 vast is komen te staan dat de overeenkomst door de betaling van Mercurius aan [eiseres] (de facto) toen als beëindigd is beschouwd. Als gevolg daarvan had [eiseres] dan ook geen verder recht en belang bij ontbinding van de huurkoopovereenkomst.
4.6.
In het licht van het vorenstaande slaagt een beroep op artikel 3:310 lid 1 BW evenmin. [eiseres] stelt namelijk dat een rechtsvordering tot schade eerst verjaart naar vijf jaren na aanvang van de dag waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het standpunt van [gedaagde] , zo begrijpt de kantonrechter, in de procedure tegen Mercurius, heeft ertoe geleid dat [eiseres] het door Mercurius uitgekeerde bedrag aan Mercurius op grond van onverschuldigde betaling heeft moeten terug betalen. Dit is volgens [eiseres] een wanprestatie en onrechtmatig jegens [eiseres] , omdat de vordering van [eiseres] op [gedaagde] wel terecht was, aldus [eiseres] . Het enkele feit dat [gedaagde] zich in de procedure tegen Mercurius op het standpunt heeft gesteld dat de betaling van Mercurius aan [eiseres] onterecht is geweest kan moeilijk als een wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen jegens [eiseres] , waaruit schade volgt, worden gekwalificeerd.
Redelijkheid en billijkheid
4.7.
Tot slot heeft [eiseres] zich nog op het standpunt gesteld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op verjaring niet aan [gedaagde] behoort toe te komen. [eiseres] blijft immers met lege handen staan door de terugbetalingsverplichting aan Mercurius, terwijl haar vordering uit hoofde van de huurkoopovereenkomst terecht is ingesteld. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een beroep op verjaring niet wordt gehonoreerd. De grondslag voor een dergelijk beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is art. 6:2 lid 2 BW en, indien het een contractuele rechtsverhouding betreft, art. 6:248 lid 2 BW. [eiseres] stelt geen mogelijkheid te hebben gehad gehad om vóór het verstrijken van de verjaringstermijn een rechtsvordering in te stellen, omdat de vordering en/of de schade nog niet was ingetreden en er dus nog geen (rechts)vordering bestond. Ná het verstrijken van de verjaringstermijn bestaat die mogelijkheid in beginsel niet meer omdat de rechtsvordering is tenietgegaan en nog slechts een natuurlijke verbintenis resteert. Van beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan slechts sprake zijn indien [eiseres] gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat met de betaling door Mercurius haar vordering was voldaan, zodat [eiseres] in dat vertrouwen dient te worden beschermd. Echter daarvan is in het onderhavige geval geen sprake nu vast is komen te staan dat [eiseres] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op betaling door Mercurius op basis van een vermeend pandrecht. Dat komt voor haar risico. Dat [gedaagde] bij het aangaan van de huurkoopovereenkomst aan [eiseres] onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders.
4.8.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt de kantonrechter niet toe aan de verdere beoordeling van de overige door partijen ingenomen standpunten.
In reconventie
4.9.
[gedaagde] vordert in reconventie opheffing van de door [eiseres] gelegde beslagen onder Mercurius, de gemeente Lelystad, en Achmea Schadeverzekering N.V.. Nu [eiseres] in conventie in het ongelijk is gesteld zal de vordering van [gedaagde] in zoverre worden toegewezen dat de kantonrechter de beslagen zal opheffen als in het dictum opgenomen. Gelet hierop heeft [gedaagde] geen belang bij een verklaring voor recht dat bedoelde beslagen onrechtmatig zijn gelegd.
4.10.
[gedaagde] vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 7.914,61vanaf 12 januari 2021. Deze vordering zal worden afgewezen. Het bedrag van € 7.914,61 ziet op het restantbedrag dat Mercurius aan [gedaagde] is verschuldigd op basis van het arrest van het Hof Leeuwarden – Arnhem van 15 december 2020. Dat is een vordering die zich richt tegen Mercurius en niet tegen [eiseres] . [gedaagde] onderbouwt de grondslag van zijn vordering niet.
4.11.
[gedaagde] vordert dat Mercurius wordt veroordeeld tot vergoeding van rente over de proceskosten veroordelingen zoals omschreven in het arrest van het Hof Leeuwarden – Arnhem van 15 december 2020 tot het moment van opheffing van het beslag onder Mercurius. Mercurius is evenwel in deze procedure geen procespartij, zodat die vordering wordt afgewezen.
4.12.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] in de buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 1.245,00. [gedaagde] heeft die vordering niet onderbouwd, zodat deze eveneens zal worden afgewezen.
4.13.
Tot slot vordert [gedaagde] [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Die vordering is evenmin op enige wijze onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.
In conventie en reconventie
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in reconventie zal de kantonrechter compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

In conventie en reconventie
De kantonrechter:
wijst de vordering in conventie af;
heft op de conservatoire beslagen onder Mercurius Schadeverzekeringen N.V., onder de gemeente Lelystad en onder Achmea Schadeverzekeringen N.V.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.400,00 aan salaris gemachtigde;
compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst de vorderingen in reconventie voor het overige af;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.