ECLI:NL:RBMNE:2021:6161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
UTR_21_1298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging arbeidsongeschiktheidspercentage en WIA-uitkering

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J. Bel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 februari 2021, waarin zijn bezwaar tegen een wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 15 juli 2020 ongegrond werd verklaard. Eiser was sinds 22 mei 2017 ziek en had eerder een WIA-uitkering ontvangen. De rechtbank heeft de zaak op 29 september 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was, maar de verweerder en de derde-partij niet verschenen. De rechtbank heeft besloten dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde beperkingen te betwisten. Eiser had geen toestemming gegeven om medische gegevens met de derde-partij te delen, wat leidde tot geheimhouding van bepaalde informatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen proceskostenveroordeling volgt. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J. Bel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij] B.V., te [woonplaats]
(gemachtigde: J.J.M. Damen).

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 15 juli 2020 is gewijzigd en dat de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) hetzelfde blijft.
In het besluit van 8 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en de gemachtigde van de derde-partij zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Geheimhouding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij (werkgever) te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Voorgeschiedenis
2.1.
Eiser heeft voor het laatst gewerkt als monteur buitendienst. Hij heeft zich op
22 mei 2017 ziekgemeld.
2.2.
Bij besluit van 10 mei 2019 heeft verweerder per 20 mei 2019 een WIA-uitkering aan eiser toegekend.
2.3.
Bij een herbeoordeling van de WIA-uitkering heeft de primaire verzekeringsarts in het rapport van 8 juli 2020 beperkingen bij eiser vastgesteld en deze in een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgenomen. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond van die beperkingen 43,65% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 februari 2021 geconcludeerd dat de FML van 8 juli 2020 in stand blijft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiser net als de primaire arbeidsdeskundige 43,65% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerde het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de hoogte van de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per
15 juli 2020 hetzelfde blijft. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
5.1.
Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat verweerder geen informatie heeft opgevraagd bij de psychologenpraktijk van [psychologenpraktijk] (hierna: [psychologenpraktijk]). Eiser heeft in beroep een brief van [psychologenpraktijk] van 29 april 2021 ingebracht.
5.2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 juni 2021 gerapporteerd dat de informatie van psycholoog [psychologenpraktijk] niet leidt tot een ander standpunt. Aan de orde is de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per een vroegere datum dan de ingebrachte informatie van [psychologenpraktijk]: 15 juli 2020. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts kennis genomen van informatie van een psychiater ([psychiater]) van 19 december 2019. Deze psychiater heeft aangegeven dat er vooral sprake is van relationele, werk- en financiële problemen, niet van problemen in engere zin. Ook de verzekeringsarts ziet geen aandoeningen op het psychische vlak. Deze beoordeling wordt bevestigd bij het onderzoek in bezwaar aansluitend op de hoorzitting op 14 december 2020. Eiser verklaarde op de hoorzitting dat hij niet (meer) in afwachting was van verder diagnostisch onderzoek en geen verdere behandeling genoot voor zijn mentale klachten.
5.2.2.
Gelet op het voorgaande vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen indicatie was voor het opvragen van verdere informatie bij de behandelaar die pas in een ruim later stadium is ingeschakeld. Verder meent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de informatie van psycholoog [psychologenpraktijk] in essentie geen nieuwe medische gegevens bevat die tot een andere belastbaarheid moeten leiden. Eiser komt op 7 januari 2021 in behandeling en start per 22 april 2021 en krijgt daarbij ondersteunende medicatie.
Beoordeling
5.3.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding was om verdere informatie van psycholoog [psychologenpraktijk] op te vragen. De rechtbank kan dit volgen.
Medische beoordeling
6.1.
Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat hij meer beperkt is ten aanzien van de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. De klachten waar eiser nu voor wordt behandeld en de daaruit voortvloeiende beperkingen waren op de datum in geding al aanwezig.
Psychische klachten
6.2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 juni 2021 gerapporteerd dat de informatie van psycholoog [psychologenpraktijk] in essentie geen nieuwe medische gegevens bevat die tot een andere belastbaarheid moeten leiden. Eiser komt op 7 januari 2021 in behandeling en start per 22 april 2021 met medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ontkent niet dat er sprake was en is van duidelijke psychosociale problemen als gevolg van een echtscheiding en werkloosheid. Eiser voelt zich achtergesteld, ondergewaardeerd en gekrenkt. Dit leidt echter niet tot het aannemen van arbeidsrelevante beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Er was op de datum in geding geen sprake van een psychische aandoening.
6.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 1 februari 2021 gerapporteerd dat er beperkingen ten aanzien van psychisch belastende factoren zijn aangenomen. Deze beoordeling wordt in bezwaar bevestigd. Eiser volgt begeleiding van het maatschappelijk werk. Hij volgt geen verdere behandeling voor zijn mentale klachten en is niet in afwachting van diagnostisch onderzoek. Een duidelijk psychische aandoening heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kunnen vaststellen. Duidelijke cognitieve functiestoornissen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet vastgesteld. Gelet op het voorgaande is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden om verdergaande arbeidsrelevante beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen.
Fysieke klachten
6.2.3.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische reden is voor het verdergaand beperken van dynamische handelingen en statische houdingen. Eiser ervaart met name aanhoudende pijnklachten. Hij is in 2018 aan zijn rechter hand/pols geopereerd. Hij houdt pijnklachten maar bij aanvullend recent onderzoek wordt slechts een minimale restafwijking aan zijn rechter hand/pols gevonden. Eiser ervaart overal pijnklachten, met name aan de ellenbogen, handen, vingers en heup. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van fysiek zwaardere werkzaamheden. Eiser wordt beperkt geacht ten aanzien van knijp/grijpkracht, het werken met toetsenbord en/of muis, duwen, trekken, tillen, dragen en klimmen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat eiser hiermee in voldoende mate beperkt belastbaar is geacht. De bevindingen bij lichamelijk onderzoek bij de primaire verzekeringsarts op 3 juli 2020 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aansluiting op de hoorzitting op 14 december 2020, in samenhang met de ontvangen informatie van de behandelende sector, leidt niet tot het aannemen van verdergaande arbeidsrelevante beperkingen.
Beoordeling
6.3.1.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen verdergaande beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Eiser is per 22 april 2021 gestart met medicatie maar heeft in verband hiermee geen nieuwe ziekmelding gedaan. De rechtbank leidt hieruit af dat er in april 2021 in ieder geval geen sprake van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser was.
6.3.2.
Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de boordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.