Overwegingen
1. Eiseres heeft in haar beroepsschrift aangegeven niet alleen namens haarzelf beroep te hebben ingesteld maar dat zij ook namens haar buren beroep heeft ingesteld. De buren hebben volgens eiseres niet zelf beroep ingesteld omdat zij niet beschikken over de financiële middelen om in beroep te gaan. In een aanvullende brief van eiseres verzoekt zij expliciet om haar buren eveneens ontvankelijk te verklaren in hun beroep tegen het bestreden besluit.
2. Volgens artikel 6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener. Krachtens artikel 6.7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepsschrift zes weken.
3. Het bestreden besluit is op 24 oktober 2019 bekendgemaakt. Dat betekent dat de beroepstermijn van 6 weken liep van 25 oktober tot en met 5 december 2019. Op 29 november 2019 heeft de toenmalig gemachtigde van eiseres alleen namens eiseres een pro-forma beroepsschrift ingediend. Per brief van 4 december 2019 heeft eiseres van de rechtbank vier weken de tijd gekregen om haar beroepsschrift van gronden te voorzien. Op 2 januari 2020 heeft eiseres haar beroepsgronden ingediend. Bij het indienen van de beroepsgronden van eiseres is duidelijk geworden dat eiseres haar beroep ook mede namens haar buren wenst in te dienen. De adressen en de namen van de buren namens wie eiseres op wenste te komen zijn niet kenbaar gemaakt met de brief van 2 januari 2020.
4. Niet in geschil is dat ten tijde van het indienen van het beroep van 29 november 2019 nog niet bekend was dat eiseres eveneens namens haar buren beroep wilde instellen, dat is pas bekend geworden met het indienen van de beroepsgronden op 2 januari 2020. Evenmin is in geschil dat de namen en adressen van de buren namens wie eiseres op wenste te komen onbekend zijn gebleven. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient de identiteit van de persoon die beroep wil indienen bekend te zijn binnen de gestelde beroepstermijn.De beroepstermijn was al verstreken op het moment, te weten 2 januari 2020, dat eiseres aan heeft gegeven beroep in te willen stellen mede namens haar buren. Dit betekent dat de identiteit van de buren niet kenbaar is geworden binnen de daarvoor gestelde beroepstermijn. Het beroep van eiseres, voor zover ingediend namens haar buren, is daarom niet-ontvankelijk.
5. Het voet- en fietspad loopt parallel aan het spoor. Het deel van het voet- en fietspad ten noorden van de [plaats 2] is volgens het bestemmingsplan Oudwijk-Krommerijn e.o. (hierna: het bestemmingsplan) gelegen binnen de bestemming ‘Groen’. Krachtens artikel 8.1, onder b, van de planregels is de aanleg van voet- en fietspaden binnen deze bestemming toegestaan. Voor het noordelijke deel van het voet- en fietspad, dat pal achter de woning van eiseres ligt, is geen omgevingsvergunning aangevraagd. Op het deel ten zuiden van de [plaats 2] , rusten de bestemmingen ‘Recreatie’, ‘Verkeer – Railverkeer’, ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ en ‘Wonen’. Krachtens het bestemmingsplan is een voet- en fietspad binnen deze bestemmingen niet toegestaan. De door verweerder verleende omgevingsvergunning ziet alleen op het deel van het voet- en fietspad ten zuiden van de [plaats 2] .
6. Alleen belanghebbenden bij een besluit kunnen tegen dit besluit opkomen. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een persoon moet gevolgen van enige betekenis ondervinden van een verleende omgevingsvergunning om als belanghebbende te worden aangemerkt. Eiseres woont aan de [adres 2] . Haar achtertuin grenst aan het deel van het voet- en fietspad ten noorden van de [plaats 2] . Zoals gezegd ziet de verleende omgevingsvergunning niet op dit deel van het voet- en fietspad. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij eiseres desondanks heeft aangemerkt als belanghebbende bij de omgevingsvergunning, omdat het voet- en fietspad als één geheel moet worden beschouwd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres inderdaad aangemerkt moet worden als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het zuidelijke deel van het voet- en fietspad, waar het bestreden besluit op ziet, ligt weliswaar op enige afstand van het perceel van het eiseres, maar gebruikers van dit deel maken ook gebruik van het noordelijke deel van het voet- en fietspad dat grenst aan de achtertuin van eiseres. Eiseres ervaart naar het oordeel van de rechtbank gevolgen van enige betekenis van de verleende omgevingsvergunning, zodat zij daartegen als belanghebbende in beroep kan komen tegen het bestreden besluit.
7. Verweerder heeft de omgevingsvergunning met toepassing van de procedure van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij heeft verweerder geoordeeld dat de aanleg van het voet- en fietspad niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening op grond van een goede ruimtelijke onderbouwing.
8. Het is een bevoegdheid van verweerder om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van grond in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij heeft verweerder beleidsruimte en mag de rechter verweerders beslissing alleen terughoudend toetsen. Dit betekent dat de rechtbank toetst of verweerder de omgevingsvergunning, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
9.
Eiseres heeft in haar beroepsschrift aangevoerd dat het voor haar onduidelijk is welke procedure verweerder heeft gevolgd bij de vergunningverlening. Eiseres vraagt zich ook af of de gevolgde procedure op een juiste manier is verlopen. Volgens eiseres had verweerder een inspraakmogelijkheid moeten bieden voor omwonenden in de vorm van een inspraakavond.
10.
Zoals onder 7 is overwogen is de omgevingsvergunning verleend onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. In afdeling 3.4 van de Awb is opgenomen wat in dat geval de eisen zijn die gesteld worden aan de procedure van vergunningverlening. In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb staat dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit en de daarbij behorende stukken, ter inzage legt. Het moment van terinzagelegging is het eerste moment voor belanghebbenden om te reageren op het te nemen besluit. De terinzagelegging is het moment dat de juridische procedure, met termijnen, begint te lopen. Verweerder kan, maar is wettelijk niet verplicht om, voorafgaand aan de terinzagelegging belanghebbenden op een andere manier de mogelijkheid tot inspraak te bieden. De rechtbank ziet ook verder niet dat er procedurefouten zijn gemaakt door verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Het woon- en leefklimaat van eiseres
11. Het voet- en fietspad wordt verhoogd aangelegd. Door deze aanleghoogte wordt het hoogteverschil tussen het voet- en fietspad en de erfafscheiding van eiseres een stuk kleiner. Volgens eiseres wordt haar privacy aangetast, omdat voorbijgangers gemakkelijk bij haar naar binnen kunnen kijken. Ook wordt door deze nieuwe aanleghoogte de woning van eiseres inbraakgevoeliger. Verder voert eiseres aan dat zij meer overlast zal ervaren van de nieuwe aanleghoogte van het voet- en fietspad.
12. Het belang van derde-partij om de omgevingsvergunning op deze manier te verkrijgen is gelegen in de verbinding tussen het voet- en fietspad en het naastgelegen spoor. Ter zitting hebben derde-partij en verweerder aangegeven dat met deze aanleghoogte van het voet- en fietspad een koppeling wordt gemaakt met het naastgelegen spoor in die zin dat voetgangers en fietsers zicht hebben op het naastgelegen spoor. Dat was ook het uitgangspunt bij het eerder aangelegde gedeelte ten zuiden van de [plaats 2] . Met een lagere aanleghoogte van het voet- en fietspad is deze koppeling met het naastgelegen spoor er niet meer. Daarnaast hebben verweerder en derde-partij aangegeven dat de verkeersveiligheid belangrijk is bij het aanleggen van het voet- en fietspad. Uit navraag bij de afdeling verkeer van de gemeente Utrecht blijkt volgens verweerder dat de verkeersveiligheid het meest gediend is met het voet- en fietspad op de aanleghoogte zoals vergund.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Zoals onder 5 is overwogen is een voet- en fietspad al toegestaan binnen de bestemming ‘Groen’. Dat betekent dat de aanwezigheid en de aanleg van het voet- en fietspad binnen de bestemming ‘Groen’ als ruimtelijk aanvaardbaar moet worden geacht. Het is daarbij niet van belang of het voet- en fietspad daadwerkelijk is gerealiseerd. Tijdens de vaststelling van het bestemmingsplan is al de afweging gemaakt of de (mogelijke) aanleg van een voet- en fietspad wenselijk is op de locatie achter het perceel van eiseres. Deze afweging kan in deze procedure niet opnieuw gemaakt worden.
14. Uit de ruimtelijke onderbouwing, het bestreden besluit en uit hetgeen verweerder ter zitting heeft uitgelegd, blijkt dat de belangen van eiseres voldoende zijn afgewogen tegen de belangen van derde-partij en andere belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres in redelijkheid minder zwaar kunnen laten wegen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de vergunning voorziet in groen tussen het voet- en fietspad en de aangrenzende percelen en dat verweerder in het bestreden besluit onder andere de verplichting heeft opgenomen voor derde-partij om te zorgen voor het planten van een extra boom achter het perceel van eiseres. Deze extra boom moet ervoor te zorgen dat de vermindering van privacy van eiseres wordt gecompenseerd. De rechtbank laat in haar oordeel verder meewegen dat verweerder heeft gesteld dat er door de ter plaatse aanwezige ondergrondse kabels, bruggen en de beperkte beschikbare ruimte geen geschikt alternatief is voor de aanleg van het voet- en fietspad. Eiseres heeft aangevoerd dat een lagere aanleghoogte een gelijkwaardig alternatief is, maar heeft dit niet onderbouwd met een verklaring van een deskundige.
15.
De aanleg van het voet- en fietspad zorgt naar het oordeel van de rechtbank niet voor andere onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres. Verweerder heeft hierbij terecht gewezen op de vaste jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving enige mate van geluidhinder en een zekere mate van inbreuk op privacy inherent is.
16. Verweerder heeft na afweging van alle belangen, waaronder het belang van eiseres, redelijkerwijs kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen in het bestreden besluit.
17. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.