ECLI:NL:RBMNE:2021:624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4971
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die als orderpicker werkte, had zich op 5 september 2012 ziekgemeld en was na een wachttijd van 104 weken voor 63,25% arbeidsongeschikt geacht. De loongerelateerde WIA-uitkering werd op 23 januari 2017 beëindigd. Eiser verzocht om een herbeoordeling, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verklaarde zijn bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.F. Desloover.

Tijdens de zitting op 13 januari 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de derde-partij niet verscheen. De rechtbank beoordeelde de medische rapportages en oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende consistent en begrijpelijk waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht had bepaald dat eiser met ingang van 23 mei 2019 geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. B.F. Desloover),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Boonstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Derde partij]., te [plaats 2] , gemachtigde: drs. H.E. Wonnink.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 23 mei 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 13 januari 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als orderpicker gedurende 34,31 uur per week. Op 5 september 2012 heeft hij zich ziekgemeld. Na een wachttijd van 104 weken is eiser voor 63,25% arbeidsongeschikt geacht. Met ingang van 24 april 2015 is de loongerelateerde WIA-uitkering omgezet in een vervolguitkering. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden. Het recht op een WIA-uitkering werd beëindigd op 23 januari 2017. In hoger beroep is na een heronderzoek bepaald dat er onvoldoende passende functies beschikbaar waren per 23 januari 2017, waardoor eiser 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard. Op 8 februari 2019 heeft de ex-werkgever van eiser om een WIA-herbeoordeling gevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
Zorgvuldigheid
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Hij heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn oordeel, waaronder de informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 18 oktober 2019 en 26 februari 2020 ook eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft last van ernstige zenuwpijnen in met name de rechteronderarm, pols en hand. Als gevolg van de pijnklachten is de bruikbaarheid van de rechterarm sterk beperkt. Deze klachten leiden ook tot overgeven en psychische klachten. Eiser voert aan dat zijn psychische beperkingen zijn te relateren aan de aanhoudende pijnklachten. Eiser onderbouwt zijn standpunt in beroep onder andere met een brief en journaalregels van de huisarts van 24 december 2019, een brief van de neuroloog van 8 juli 2019, een brief van de radioloog van 7 februari 2019, een intakeverslag van de psychiater van 1 augustus 2019 en een intakeverslag van Medinello van 31 maart 2020.
6. Met betrekking tot de fysieke klachten concludeert de primaire verzekeringsarts in het rapport van 5 februari 2019 dat alle bewegingsfuncties licht verminderd zijn. Ook in 2016 maakt de verzekeringsarts al melding van chronische pijn in de rechterhand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 18 oktober 2019 dat er ten opzichte van eerdere beoordelingen geen sprake is van een wijziging van het medisch feitencomplex. Bij onderzoek van de rechterarm is er nauwelijks sprake van bewegingsbeperking en er is geen sprake van atrofie van de rechterarmspieren. In 2018 is er nog een behandeling ingezet vanwege lichte verschijnselen van CRPS. Ondanks dat er ook in 2019 nauwelijks sprake is van functieverlies zijn er onveranderd beperkingen aangenomen ten aanzien van knijp- en grijpkracht, fijn motorische hand- en vingerbewegingen en repetitieve hand- en vingerbewegingen.
7. Ten aanzien van de psychische klachten concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 oktober 2019 dat er wel enige trekken van een persoonlijkheidsstoornis naar voren komen, maar er geen aanwijzingen zijn dat er bij eiser sprake is van een dergelijke stoornis. De verpleegkundig specialist en psychiater van GGZ Centraal zien in hun brief van 21 augustus 2019 geen ingang voor behandeling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt uit de onderzoeken het beeld naar voren dat er sprake is van een gevecht om (financiële) erkenning en acceptatieproblematiek vanwege de hand- en polsklachten. De enkele aanwezigheid van onmacht of boosheid geeft echter geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen op het psychische vlak. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom geen reden om de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2019 te herzien.
8. Eiser heeft in beroep nog een rapport van Medinello van 31 maart 2020 overgelegd. De conclusie in dit rapport luidt dat er geen indicatie is voor medisch specialistische revalidatie, omdat er complexe psychische problemen zijn die de onderhoudende factoren vormen. Volgens Medinello is behandeling bij S-GGZ geïndiceerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit rapport geen nieuwe feiten en omstandigheden opleveren die moeten leiden tot aanpassing van de FML.
9. Eiser heeft ook nog medische (deskundigen)rapporten uit de civiele letselschadeprocedure tussen eiser en de ex-werkgever overgelegd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat uit deze rapporten blijkt dat er sprake is van ernstige psychische problematiek voortkomend uit het bedrijfsongeval en dat er over de ernst van die problematiek verschillend gedacht wordt. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat onvoldoende meegenomen in zijn rapport. Eiser verzoekt de rechtbank daarom een psychiater als deskundige te benoemen.
10. De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat eiser psychische klachten heeft. Het gaat in deze procedure om de vraag of deze klachten zodanig ernstig en medisch objectiveerbaar zijn, dat dat moet leiden tot beperkingen in de belastbaarheid voor arbeid. In de letselschadezaak gaat het - zo leest de rechtbank uit de rapporten die door de partijen in die zaak over en weer zijn ingebracht - over de vraag of de beperkingen en met name de psychische klachten primair of secundair het gevolg van het ongeval zijn en of daarvoor een psychiatrische expertise gewenst is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een andere vraag dan die verweerder heeft te beantwoorden.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de overgelegde rapporten moeten leiden tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het valt op dat de beschrijving van zowel de fysieke als de psychische klachten in de diverse rapporten nagenoeg overeenkomt met de weergave in de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar het door eiser overgelegde expertiseverslag van Dr. [A], plastisch (hand)chirurg van 11 maart 2019 waarin ook de door [A] aangegeven fysieke beperkingen overeenkomen met de beperkingen in de FML.
12. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende consistent heeft gemotiveerd dat de beperkingen in de belastbaarheid van eiser in de FML van 8 februari 2019 juist zijn opgenomen. Ook ter zitting heeft eiser geen gronden aangevoerd die aanleiding geven tot het oordeel dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de ernst van zijn beperkingen. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat eiser meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen.
13. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft zich in beroep laten bijstaan door zijn gemachtigde en heeft zijn beroep gestaafd met argumenten. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank wijst het verzoek van eiser daarom af.
De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
14 Ter zitting heeft eiser zijn arbeidskundige beroepsgrond over opleidingsniveau 4 ingetrokken. Deze beroepsgrond wordt daarom niet meer besproken.
15 Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 oktober 2019 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
16 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 23 mei 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
17 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.