ECLI:NL:RBMNE:2021:625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5011
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over WIA-uitkering en terugvordering van teveel uitgekeerd bedrag

Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had eerder een WIA-uitkering toegekend gekregen met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Echter, na een besluit van 14 februari 2019 werd eiser medegedeeld dat hij een bedrag van € 1438,37 moest terugbetalen over een bepaalde periode. Eiser ging in bezwaar tegen deze besluiten, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 januari 2021, die via Skype plaatsvond, is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. De rechtbank constateerde dat eiser in zijn bezwaarschrift geen inhoudelijke medische gronden had aangevoerd tegen de toekenning van de WIA-uitkering. Eiser had aanvankelijk alleen arbeidskundige gronden aangevoerd, maar deze had hij later ingetrokken. In beroep voerde eiser aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij de functies niet kon verrichten, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar en het beroep gericht waren tegen het ondeelbare rechtsgevolg van de vaststelling van de WIA-uitkering en de terugvordering van het teveel uitgekeerde bedrag. Aangezien eiser geen voldoende argumenten had aangedragen om het bestreden besluit te vernietigen, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter N.H.J.M. Veldman-Gielen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2019 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80% (52,22%).
Bij besluit van 14 februari 2019 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser over de periode van 8 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 een bedrag van bruto € 1438,37 moet terugbetalen.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beslissingen van 11 februari 2019 en 14 februari 2019 ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 13 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met berichtgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. In het bezwaarschrift van 19 februari 2019 voert eiser aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bezwaargronden van eiser onduidelijk waren en daarom een hoorzitting is gepland. Tijdens de hoorzitting op 9 juli 2019 heeft eiser aangevoerd dat hij alleen arbeidskundige gronden had. Tijdens de hoorzitting heeft eiser de hoogte van het vastgestelde maatmanloon bestreden en zijn er geen andere gronden aangevoerd. Vervolgens geeft eiser in de brief van 27 augustus 2019 aan dat hij de bezwaargronden met betrekking tot een verkeerd uurloon en urenomvang intrekt. Hij verwijst naar wat er tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Vervolgens voert eiser in beroep medische gronden aan. Hij meent dat zijn beperkingen zijn onderschat en hij de functies niet kan verrichten. De rechtbank heeft eiser daarna bij brief van 27 november 2019 gevraagd de gronden van het beroep mee te delen. Eiser heeft bij brief van 19 december 2019 aangegeven dat de beroepsgrond luidt zoals hiervoor is omschreven, waarbij hij zelf aangeeft dat deze niet gemotiveerd is.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank constateert dat eiser in bezwaar geen inhoudelijke medische gronden heeft aangevoerd tegen de toekenning van de WIA-uitkering. Voor zover eiser wel medische gronden heeft aangevoerd in bezwaar, heeft hij deze tijdens de hoorzitting weer ingetrokken. Eiser heeft er in bezwaar bewust voor gekozen om de gronden van bezwaar te beperken tot arbeidskundige gronden. Vervolgens heeft hij de arbeidskundige gronden laten vervallen. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en hij de functies niet kan verrichten.
3. Anders dan verweerder meent is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het bezwaar en het beroep zijn gericht tegen het ondeelbare rechtsgevolg dat met het bestreden besluit tot stand is gebracht, namelijk de vaststelling van de (hoogte van de) WIA-uitkering en daarmee ook tegen de terugvordering van het teveel uitgekeerde bedrag. Eiser laat echter volstrekt na deze enkele stelling te onderbouwen. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, biedt daarom geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Daarmee is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.