ECLI:NL:RBMNE:2021:6261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/16/530530 / KL ZA 21-319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming AZC wegens gebrek aan passende huisvesting

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gedaagden, die zowel pro se als in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kind optraden. De zaak betrof een vordering van het COA tot ontruiming van een ruimte in het asielzoekerscentrum (AZC), omdat het COA stelde dat er onvoldoende passende huisvesting was aangeboden aan de gedaagden. De voorzieningenrechter heeft de vordering van het COA afgewezen, omdat de aangeboden woning niet als passende huisvesting kon worden beschouwd in de zin van artikel 7 Rva 2005. De gedaagden hadden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het COA had hen een tweekamerappartement aangeboden, dat volgens de gemeente passend was. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat het COA onvoldoende had onderbouwd waarom deze woning geschikt was voor het gezin, dat uit twee volwassenen en een kind bestond. De voorzieningenrechter nam daarbij in overweging dat de dochter van de gedaagden in het AZC een eigen slaapkamer had, wat niet mogelijk was in het aangeboden appartement. De voorzieningenrechter heeft het COA ook veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, die tot de uitspraak van het vonnis op € 656,- waren begroot. De uitspraak is openbaar gedaan en het proces-verbaal is opgemaakt en verzonden op 24 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/530530 / KL ZA 21-319
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 20 december 2021
inzake
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van der Deijl te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
zowel pro sé als in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009,
advocaat mr. K. Benchaïb te Emmeloord.
Partijen zullen hierna COA en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de pleitnota van mr. Van der Deijl;
  • de mondelinge behandeling van 20 december 2021. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen bijgehouden.
1.2.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt het COA tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 656,- aan salaris gemachtigde;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

3.De motivering

3.1.
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Het COA heeft voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming. COA heeft voldoende gemotiveerd dat sprake is van forse druk op de opvangcapaciteit. De onzekerheid die de ontstane situatie voor [gedaagde sub 1] c.s. meebrengt maakt ook dat de vordering van het COA zich leent voor behandeling in kort geding.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. In dat kader heeft het COA [gedaagde sub 1] c.s. voor de huisvesting gekoppeld aan de gemeente [naam gemeente] . De gemeente [naam gemeente] heeft een woning aan [gedaagde sub 1] c.s. aangeboden, maar [gedaagde sub 1] c.s. hebben deze woning geweigerd, omdat de woning voor hun gezin te klein zou zijn. Beoordeeld moet worden of het COA in redelijkheid het standpunt kan innemen dat het met het aanbieden van de woning in [plaatsnaam] aan het adres [adres] passende woonruimte buiten het AZC heeft aangeboden in de zin van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005.
3.4.
Uit hetgeen door het COA naar voren is gebracht volgt dat de gemeente heeft bepaald dat de aangeboden woning voor wat betreft de grootte passend is, dat het COA zich baseert op het passendheidsoordeel van de gemeente, maar dat zij ook een eigen afweging heeft gemaakt ten aanzien van de grootte van de woning en de woning groot genoeg heeft bevonden. De woning die aan [gedaagde sub 1] c.s. is aangeboden, maakt onderdeel uit van het woonproject ‘ [naam woonproject] ’, een woonproject dat in de gemeente [naam gemeente] is ontwikkeld door woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] om aan de heersende woningnood tegemoet te komen. Van de binnen dit woonproject beschikbare woningen is aan [gedaagde sub 1] c.s. een tweekamerappartement aangeboden. [naam woningbouwvereniging] vermeldt op haar website www. [naam woonproject] .nl over de tweekamerappartementen het volgende:
“In een tweekamerappartement mag u wonen met:
  • 2 volwassenen
  • 1 volwassenen + 1 kind”
Het gezin van [gedaagde sub 1] c.s. bestaat uit twee volwassenen en een kind en voldoet niet aan de gezinssamenstelling die volgens de beschrijving van [naam woningbouwvereniging] in de woning mag wonen. Aan die beschrijving kan niet zomaar voorbij worden gegaan. ‘ [naam woonproject] ’ is een snel opgezet woonproject en de veiligheid zal in de overweging om niet meer personen in dit appartement te laten wonen zijn meegewogen. Het had op de weg van het COA gelegen om te onderbouwen waarom het tweekamerappartement toch voor het gezin van [gedaagde sub 1] c.s. passend is. Het COA heeft echter geen omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat in dit geval van de opzet van het project en de omschrijving van [naam woningbouwvereniging] moet en kan worden afgeweken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de woning daarom niet als passende huisvesting voor [gedaagde sub 1] c.s. kan worden beschouwd in de zin van artikel 7 Rva 2005. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in overweging dat [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting onweersproken hebben gesteld dat hun 12-jarige dochter in verband met de privacy die voor een meisje van haar leeftijd in de beginnende puberteit van belang is een eigen slaapkamer in het AZC heeft gekregen. Aan dit belang kan in het aangeboden tweekamerappartement niet tegemoet worden gekomen.
3.5.
Op grond van het vorenstaande is de vordering afgewezen.
3.6.
Gelet op de uitkomst van de procedure is het COA veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s..
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. S.C. Hagedoorn, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 24 december 2021.