ECLI:NL:RBMNE:2021:6287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming inzake Wob-verzoek en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft eiser op 6 april 2021 een verzoek ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser verzocht specifiek om informatie over aanvragen voor verblijfsvergunningen voor 'arbeid als zelfstandige' van vreemdelingen met Turkse nationaliteit. Na het indienen van het verzoek heeft de IND op 16 juni 2021 gereageerd, maar eiser was van mening dat deze reactie niet als een formeel besluit kon worden beschouwd. Eiser heeft vervolgens op 28 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.

De rechtbank heeft de zaak op 13 december 2021 behandeld. Eiser was aanwezig, maar de IND was afwezig met bericht van verhindering. De rechtbank heeft ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de reactie van de IND op het Wob-verzoek van 16 juni 2021 wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. Hierdoor was het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat de IND inmiddels had beslist op het Wob-verzoek.

De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing van de IND van 16 juni 2021 doorverwezen naar de IND om als bezwaar te worden behandeld. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 181,- omdat hij terecht beroep had ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen. De rechtbank heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gebracht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2580

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder

(gemachtigde: S. Raterink).

Procesverloop

Op 6 april 2021 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Vervolgens heeft eiser op 28 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Op 16 juni 2021 heeft verweerder gereageerd op het Wob-verzoek van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 16 juni 2021 met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder om te behandelen als bezwaar, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Op 6 april 2021 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Daarbij heeft hij - kort gezegd - verzocht om toezending en openbaarmaking van informatie over aanvragen verblijfsvergunning ‘arbeid als zelfstandige’ van vreemdelingen met Turkse nationaliteit. Verweerder heeft op 16 juni 2021 gereageerd op het Wob-verzoek. In deze reactie staat een overzicht van het aantal aanvragen dat in de periode van 2017-2021 (per jaar) is gedaan en hoeveel er zijn afgewezen en ingewilligd (inclusief de bezwaarfase). Over de overige gevraagde documenten heeft verweerder - kort gezegd - gesteld dat deze informatie niet aanwezig is.
2. De stelling van eiser dat de reactie van verweerder van 16 juni 2021 niet gezien kan worden als een besluit in de zin van de Wob of Awb, maar enkel als een informele reactie, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder feitelijk inhoudelijk heeft gereageerd op eisers Wob-verzoek en dat ook aan de overige kenmerken van artikel 1:3 van de Awb is voldaan. Dat de Wob door verweerder niet specifiek wordt genoemd en dat er geen rechtsmiddelenclausule staat vermeld maakt dit niet anders.
Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan relevant zijn bij de beoordeling of het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift mogelijk verschoonbaar is, maar is voor het antwoord op de vraag of verweerder een besluit in de zin van de Awb heeft genomen niet doorslaggevend. De rechtbank concludeert dan ook dat de reactie van 16 juni 2021 van verweerder een besluit op het Wob-verzoek van eiser is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek is niet-ontvankelijk omdat verweerder alsnog op het Wob-verzoek heeft beslist. Eiser heeft dus geen belang meer bij een beoordeling van dit beroep.
4. In zijn reactie van 25 augustus 2021 heeft eiser aangegeven dat hij het inhoudelijk niet eens is met de beslissing van verweerder van 16 juni 2021. De rechtbank zal gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb en zal dit stuk van eiser doorsturen naar verweerder om behandeld te worden als bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2021. Dit besluit leent zich er beter voor om in bezwaar te worden heroverwogen dan om nu in beroep door de rechtbank te worden behandeld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet helder is of verweerder wel heeft onderkend dat het een Wob-verzoek betreft, waarop ook op grond van die wet beslist moet worden. Het is aan verweerder om dit alsnog te doen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de reactie van eiser van 25 augustus 2021, die als bezwaar moet worden aangemerkt, wel als tijdig ingediend moet worden beschouwd, gelet op de reeds aanhangige procedure. Verweerder moet aan de hand van deze uitspraak, de reactie van eiser van 25 augustus 2021 en dat wat op zitting is aangevoerd inhoudelijk op het bezwaar beslissen. Verweerder krijgt hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden, omdat eiser terecht beroep tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder heeft ingediend. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
- de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen -
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.