ECLI:NL:RBMNE:2021:6311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang na afwijzing door de minister van Financiën

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en de minister van Financiën. Eiseres had een verzoek ingediend tot herziening van de aan haar toegekende tegemoetkoming voor de eigen bijdrage kinderopvang, die eerder was vastgesteld op € 592,-. Dit verzoek was door de minister afgewezen in een besluit van 27 mei 2021, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard in een besluit van 8 september 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2021 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de minister ten onrechte had gesteld dat eiseres nieuwe feiten had moeten aanvoeren, aangezien het eerdere besluit op inhoudelijke gronden was afgewezen. De rechtbank toetste het besluit aan de beroepsgronden van eiseres alsof het een eerste besluit betrof.

Eiseres voerde aan dat de tegemoetkoming te laag was vastgesteld, omdat de opvanggegevens die bij de Belastingdienst bekend waren op de peildatum van 6 april 2020 niet overeenkwamen met de werkelijkheid. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van 28 juni 2021, waarin was geoordeeld dat de peildatum buiten toepassing moest worden gelaten vanwege onevenredige nadelige gevolgen voor betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een hogere tegemoetkoming van € 1.878,-, en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. W.J. Samuels en mr. S.B. Dass).

Procesverloop

In het besluit van 27 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot herziening van de aan haar toegekende tegemoetkoming van de eigen bijdrage voor kinderopvang afgewezen.
In het besluit van 8 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aan eiseres is bij besluit van 30 juni 2020 een vergoeding voor de eigen bijdrage kinderopvang toegekend van € 592,-. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is bij besluit van 14 oktober 2020 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 14 oktober 2020 heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 31 maart 2021 heeft eiseres verweerder gevraagd om zijn besluit van 30 juni 2020 te herzien. Dat heeft verweerder niet gedaan en daarover gaat deze uitspraak.
3. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres bij haar herzieningsverzoek nieuwe feiten en omstandigheden aan had moeten voeren, omdat er eerder al een afwijzende beschikking was genomen, namelijk op 14 oktober 2020.
4. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder het verzoek om terug te komen van zijn besluit van 30 juni 2020 op inhoudelijke gronden heeft afgewezen en geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank toetst daarom het besluit op dat verzoek aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over dat verzoek. [1]
5. Eiseres voert aan dat de tegemoetkoming te laag is vastgesteld, omdat bij de berekening van het recht op tegemoetkoming gebruik is gemaakt van de opvanggegevens die bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020 (de peildatum) bekend waren. Deze gegevens waren niet overeenkomstig de werkelijkheid, omdat de dochter van eiseres niet 1 maar 3 dagen per week naar de kinderopvang ging. Eiseres heeft de juiste gegevens later alsnog doorgegeven, waarna het voorschot kinderopvangtoeslag ook is aangepast.
6. Bij uitspraken van 28 juli 2021 [2] heeft deze rechtbank in beroepen over de berekening van het recht op tegemoetkoming geoordeeld dat artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag, waarin de peildatum van 6 april 2020 is opgenomen, buiten toepassing moet worden gelaten. Dit onder meer omdat de gevolgen ervan onevenredig (nadelig) uitwerken voor de betrokkenen en de toepassing ervan in strijd is met het gewekte vertrouwen. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken en sluit zich daarbij aan.
7. Het geval van eiseres is vergelijkbaar met de zaken waarover in die uitspraken is geoordeeld: ook eiseres heeft in de periode tussen 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (contractueel) meer uren kinderopvang afgenomen dan op 6 april 2020 bekend was, omdat zij voor haar dochter in plaats van 1 dag, (contractueel) 3 dagen opvang had. Dit heeft zij op 1 en 2 juli 2020 aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven.
8. Eiseres heeft met toepassing van de peildatum € 592,- ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat dit € 1.286,- meer zou zijn geweest als rekening zou zijn gehouden met de werkelijke uren en het inkomen van eiseres op dat moment.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen, in die zin dat zij de tegemoetkoming vaststelt op € 1.878,-.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 1.878,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131
2.ECLI:NL:RBMNE:2021:3756, 3757, 3758 en 3759