ECLI:NL:RBMNE:2021:6314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige aanvraag van Kinderopvangtoeslag in het kader van de Catshuisregeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in het kader van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de Belastingdienst/Toeslagen zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aan te tonen dat hij zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend. Eiser heeft op 15 september 2021 nadere stukken ingediend, waarop de Belastingdienst reageerde op 30 september 2021. Eiser heeft op diezelfde dag de rechtbank gewraakt, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek op 26 oktober 2021.

De rechtbank heeft op 2 november 2021 aangekondigd dat er geen nadere zitting zou plaatsvinden, waarna mr. W.G. ten Have zich als gemachtigde heeft gesteld. Op 29 november 2021 werd het onderzoek gesloten. Eiser heeft op 7 december 2021 voor de tweede keer de rechtbank gewraakt, maar trok dit verzoek op 16 december 2021 weer in. Mr. W.G. ten Have heeft op 20 december 2021 zijn terugtrekking als raadsman van eiser aangekondigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend, ondanks dat de Belastingdienst aanvankelijk een andere datum noemde. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat deze werd ingediend voordat de beslistermijn was verstreken. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 23 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonend in [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in het kader van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 met behulp van een beeld/telefonische verbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen aannemelijk te maken dat hij zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend.
Eiser heeft op 15 september 2021 per e-mailbericht nadere stukken naar de rechtbank gestuurd.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 30 september 2021.
Op diezelfde datum heeft eiser de rechtbank gewraakt.
Bij beslissing van 26 oktober 2021 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
Op 2 november 2021 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij de nadere zitting in de zaak achterwege wilde laten. Daarbij heeft zij partijen de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te laten weten of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord.
Namens eiser heeft zich vervolgens mr. W.G. ten Have als gemachtigde gesteld. Na toezending van (de meest relevante stukken uit) het dossier, heeft mr. Ten Have de rechtbank bij brief van 25 november 2021 bericht dat hij geen behoefte heeft om op een nadere zitting te worden gehoord.
Verweerder heeft ook niet aangegeven dat hij op een nadere zitting wil worden gehoord.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 29 november 2021 gesloten.
Ontvangen op 7 december 2021 heeft eiser de rechtbank voor de tweede maal gewraakt. Op 16 december 2021 heeft eiser dat wrakingsverzoek weer ingetrokken.
Bij e-mailbericht van 20 december 2021 heeft mr. W.G. te Have de rechtbank bericht dat hij zich, om hem moverende redenen, terugtrekt als raadsman van eiser.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank [1] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [2] .
Wanneer heeft eiser zijn aanvraag ingediend?
2. Eiser stelt dat hij op 17 januari 2021 een aanmelding heeft gedaan voor de Catshuisregeling. Verweerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat pas op 7 juli 2021 een melding is binnengekomen bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). In zijn brief van 30 september 2021 heeft verweerder gesteld dat de aanvraag van eiser gedateerd kan worden op 3 juni 2021, omdat gebleken is dat er toen telefonisch contact is geweest met eiser.
3. De rechtbank ziet voldoende reden om uit te gaan van de door eiser genoemde datum van 17 januari 2021 als aanvraagdatum. Eiser heeft met printscreens voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanmeldproces niet erg duidelijk was en dat hij in de veronderstelling verkeerde en ook mocht verkeren dat hij zich had aangemeld. Verweerder heeft ook geen duidelijkheid kunnen geven over de eerdere contacten van eiser met medewerkers van verweerder (die er zijn geweest) en wat daarin is besproken. De rechtbank houdt het er daarom op dat eiser op 17 januari 2021 een aanvraag heeft ingediend zoals hij heeft gesteld.
Wanneer moet verweerder uiterlijk op deze aanvraag beslissen?
4. Eiser heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen [3] . Op zo’n aanvraag moet verweerder binnen zes maanden beslissen, tenzij hij de termijn met nog eens zes maanden verlengt. In dit geval heeft verweerder de termijn van zes maanden niet verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 17 juli 2021 op eisers aanvraag had moeten beslissen.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser verweerder op 12 juni 2021 in gebreke heeft gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiser prematuur, met andere woorden te vroeg, is ingediend.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede
7. Op 4 oktober 2021 heeft verweerder eiser laten weten dat er een lichte toets is uitgevoerd op zijn aanvraag en dat hij nu nog geen reden ziet om aan eiser € 30.000,- uit te betalen. Dit is echter nog geen definitief besluit op eisers aanvraag, zoals ook in de brief staat vermeld. Het definitieve besluit moet verweerder dus nog steeds nemen en de rechtbank gaat ervan uit dat verweerder hiertoe zo snel als mogelijk over zal gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
3.Artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS-tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen, en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken.