In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in het kader van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de Belastingdienst/Toeslagen zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aan te tonen dat hij zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend. Eiser heeft op 15 september 2021 nadere stukken ingediend, waarop de Belastingdienst reageerde op 30 september 2021. Eiser heeft op diezelfde dag de rechtbank gewraakt, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek op 26 oktober 2021.
De rechtbank heeft op 2 november 2021 aangekondigd dat er geen nadere zitting zou plaatsvinden, waarna mr. W.G. ten Have zich als gemachtigde heeft gesteld. Op 29 november 2021 werd het onderzoek gesloten. Eiser heeft op 7 december 2021 voor de tweede keer de rechtbank gewraakt, maar trok dit verzoek op 16 december 2021 weer in. Mr. W.G. ten Have heeft op 20 december 2021 zijn terugtrekking als raadsman van eiser aangekondigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend, ondanks dat de Belastingdienst aanvankelijk een andere datum noemde. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat deze werd ingediend voordat de beslistermijn was verstreken. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 23 december 2021.