ECLI:NL:RBMNE:2021:635

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/878
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging persoonsgegevens in Basisregistratie Personen na verzoek van asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een asielzoeker, verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen en was sinds 1997 ingeschreven in de Brp. Hij diende een verzoek in om zijn persoonsgegevens te wijzigen naar een andere naam, ondersteund door verschillende documenten, waaronder een Iraans paspoort en een DNA-onderzoek.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder in deze zaak, heeft het verzoek van eiser afgewezen, met de stelling dat eiser niet onomstotelijk had aangetoond dat de gegevens in de Brp onjuist waren. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de bezwaarprocedure niet correct was verlopen en dat de overgelegde documenten voldoende bewijs boden voor zijn verzoek.

De rechtbank oordeelde dat verweerder het bestreden besluit niet in strijd met het fair play-beginsel had genomen en dat de bezwaarprocedure een integrale heroverweging van het primaire besluit inhield. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de persoonsgegevens in de Brp onjuist waren, en dat de overgelegde documenten en het DNA-onderzoek niet voldoende waren om de wijziging van de persoonsgegevens te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de bewijslast die op eiser rustte om de onjuistheid van de geregistreerde gegevens aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: C. van Harten en mr. J.M. Otten).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (Brp) afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 3 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de aanvraag inhoudelijk afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is in 1996 een asielprocedure gestart in Nederland en heeft een verblijfsvergunning gekregen. Hij staat sinds 21 mei 1997 ingeschreven in de Brp. Door het ontbreken van brondocumenten heeft eiser in de gemeente [woonplaats 2] onder ede verklaard te zijn [eiser], en heeft verweerder op grond van artikel 36 van de Wet gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (voorloper van de Brp) eiser onder die naam geregistreerd.
Eerste verzoek
2. Op 21 november 2016 heeft eiser een verzoek ingediend om zijn persoonsgegevens te laten wijzigen naar [A]. Bij het verzoek heeft eiser de navolgende documenten overgelegd:
- Iraans paspoort;
- kopie geboorteakte en identiteitsbewijs;
- vertaling van een kopie van geboorteakte van [B];
- vertaling van een kopie van een geboorteakte van [C];
- Iraans identificatiecertificaat;
- militaire dienstplichtkaart;
- nationaal Iraans identiteitsbewijs;
- verklaring van de Iraanse ambassade dat [A] de ambassade heeft bezocht om een handtekening in zijn paspoort te zetten en;
- kopieën van familiefoto’s.
Dit verzoek heeft verweerder bij besluit van 11 april 2017 afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld of de overgelegde documenten op eiser betrekking hebben, zodat niet onomstotelijk vaststaat dat de in de Brp geregistreerde gegevens onjuist waren. De inhoud van de documenten komt niet overeen met afgelegde tegenstrijdige verklaringen van eiser. Zoals de datum van overlijden van eisers vader, het reisverleden zoals in het Iraans paspoort staat aangegeven ten opzichte van het vluchtverhaal van eiser en eisers verklaring over het ‘weggeven’ van eiser ter adoptie of pleegzorg aan een Iraans gezin. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar of beroep ingesteld, waardoor het besluit in rechte vaststaat.
Tweede huidige verzoek
3. Op 13 maart 2019 heeft eiser een nieuw verzoek ingediend om zijn persoonsgegevens te laten wijzigen. Bij dit verzoek heeft eiser een gelegaliseerde versie van de documenten en een resultaat van een DNA-onderzoek overgelegd. Het DNA-onderzoek moet aantonen dat eiser de zoon is van zijn gestelde moeder. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen als herhaalde aanvraag en gesteld dat het DNA-onderzoek ook in de vorige procedure overgelegd had kunnen worden. In het bestreden besluit heeft
verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het verzoek inhoudelijk beoordeeld en afgewezen.
Standpunten partijen
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de overgelegde stukken niet onomstotelijk vast is komen te staan dat eiser de persoon is van wie gegevens in de brondocumenten zijn opgenomen. Het verband tussen de overgelegde brondocumenten, de afgelegde verklaringen en het DNA-onderzoeksrapport, is niet zonder meer gelegd. Uit het DNA-onderzoek volgt dat de in het rapport genoemde persoon de biologische ouder is van de aanvrager van het DNA-onderzoek. Het rapport geeft daarmee enkel aan dat de aangever de zoon is van de in het rapport genoemde moeder, zodat nog onbekend is welke zoon dit is.
5. Eiser is het er niet mee eens. Hij voert eerst aan dat in bezwaar de grondslag van het besluit is gewijzigd, terwijl hij niet in de gelegenheid is gesteld om in de bestuurlijke fase te reageren op de nieuwe motivering. Dit is in strijd met het fair play beginsel en artikel 7:2 van de Awb. Het beroep dient om die reden te worden terugverwezen naar verweerder zodat eiser in de bezwaarfase de gelegenheid krijgt om te reageren op het standpunt van verweerder. Verder is het volgens eiser duidelijk dat hij niet de persoon is die geregistreerd staat in de Brp. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 mei 2019 [1] gaat niet op aangezien niet is aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen. In dit geval bevestigt het DNA-onderzoek de inhoud van de documenten over geboorte en identiteit van eiser. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2017, waarbij het DNA-onderzoek ook een belangrijk onderdeel was waardoor de gestelde identiteit was aangenomen. [2] Verder stelt eiser dat de wisselende verklaringen van eiser onvoldoende zijn om te twijfelen aan de objectieve bewijzen die zijn overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet in strijd met het fair play-beginsel en artikel 7:2 van de Awb heeft genomen. De bezwaarprocedure houdt een integrale heroverweging van het primaire besluit in, hetgeen in de situatie van eiser ook is gebeurd. Verweerder heeft de grondslag van het primaire besluit bij het bestreden besluit gewijzigd en het bezwaar is gegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar verweerder.
7. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS zal voor het wijzigen van eenmaal in de Brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Brp, onomstotelijk vast moeten staan dat deze gegevens onjuist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten, te weten de documenten genoemd in artikel 2.8 van de Wet Brp. Daarnaast volgt uit die jurisprudentie dat op de verzoeker de bewijslast rust om de onjuistheid van de in de Brp opgenomen gegevens aan te tonen. In dit geval zal dus onomstotelijk vast moeten (komen te) staan dat de naam en geboortedatum van eiser zoals geregistreerd in de Brp onjuist zijn en dat de door hem opgegeven nieuwe naam en geboortedatum wel juist zijn, voordat verweerder tot wijziging over kan gaan. [3]
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat de persoonsgegevens die in de Brp staan vermeld onjuist zijn. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het door eiser in deze procedure overgelegde DNA-onderzoek, geen brondocument is, zoals bedoeld in artikel 2.8 van de Wet Brp. Dit onderzoek kan wel als aanvullend bewijs worden ingebracht. Met de documenten die zijn overgelegd, de verklaringen die eiser heeft afgelegd en het DNA-onderzoek, is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de gegevens in de Brp onjuist zijn en dat eiser de persoon [A] is. Eisers standpunt dat het duidelijk is dat eiser niet degene is die is geregistreerd in de Brp, volgt de rechtbank niet. Het verband tussen de overgelegde documenten en de uitkomst van het DNA-onderzoek, kan namelijk niet zonder meer worden gelegd. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat uit het DNA-onderzoek volgt dat de aanvrager van het onderzoek, de zoon is van de in het rapport genoemde moeder, maar dat nog steeds onbekend is welke zoon eiser is. Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd die niet overeenkomen met de inhoud van de overgelegde documenten.
9. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 22 mei 2019 gaat in zoverre op dat in die uitspraak ook het verband niet gelegd kon worden tussen het resultaat van het DNA-onderzoek en de persoon in de overgelegde documenten. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2017 leidt niet tot een andere conclusie. In die uitspraak ging het om een andere situatie dan in onderhavige situatie. In die zaak waren andere documenten overgelegd, onder meer geboortedocumenten van de betrokkene, haar gestelde vader en haar gestelde moeder. Uit die documenten bleek dat de gestelde vader en moeder een dochter hadden met de naam als betrokkene, de overige documenten bevestigden dat. Het overgelegde DNA-onderzoek bevestigde in dat geval dat eiseres de dochter van haar vader was. De ABRvS heeft alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien bekeken, en kwam tot de conclusie dat in die zaak onomstotelijk vast was komen te staan dat eiseres niet degene was die in de Brp ingeschreven stond. In onderhavig geval heeft eiser slechts kopieën overgelegd van de geboorteaktes van zijn gestelde ouders. Verweerder heeft met de overgelegde stukken de relatie tussen eiser en [A] niet kunnen leggen, waardoor hij tot de conclusie heeft kunnen komen dat niet onomstotelijk vaststaat dat de gegevens die in de Brp zijn opgenomen onjuist zijn.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2019:1631. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2386.