ECLI:NL:RBMNE:2021:6380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20/4035-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake heffingsambtenaar gemeente Laren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van mr. D.A.N. Bartels MRE, handelend namens de heffingsambtenaar van de gemeente Laren, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep dat eerder was ingediend. Het oorspronkelijke beroep was ingediend tegen een besluit van de heffingsambtenaar van 20 oktober 2020, maar werd op 29 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. Bartels ging in verzet tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was.

De rechtbank overwoog dat er geen toereikende machtiging was ingediend bij het beroepschrift, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om dit te doen. De rechtbank had eerder al op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er geen zitting nodig was, omdat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak. Bartels had de gelegenheid gekregen om een machtiging in te dienen, maar had hier niet op gereageerd.

Daarnaast werd het verzoek van opposant(e) om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de periode tussen de indiening van het beroepschrift en de uitspraak in de verzetsprocedure niet meer dan anderhalf jaar bedroeg. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4035-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 op het verzet van

mr. D.A.N. Bartels MRE, veronderstellende wijs handelend namens

[opposante], te [woonplaats] , opposant(e),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Laren, geopposeerde

(gemachtigde: mr. A.J. van Griethuysen).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant(e) heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Laren (geöpposeerde) van 20 oktober 2020.
In de uitspraak van 29 april 2021 (de uitspraak) heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding op 29 oktober 2021. Opposant(e) is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel.
Geopposeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen geldige machtiging in beroep is overgelegd. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant(e) gelijk heeft met zijn of haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak niet juist was.
3. Volgens opposant(e) is de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2021 niet juist omdat
de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt. Ook maakt opposante wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft Bartels bij brief van 22 januari 2021 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [opposante] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bartels heeft hierop niet gereageerd.
5. Op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Gelet op de formulering van deze bepaling is het aan de bestuursrechter om te beoordelen of dat nodig is. De verwijzing naar een in de bezwaarprocedure aan geopposeerde overgelegde machtiging kan opposant niet baten. Die machtiging heeft betrekking op andere procedures. Dit betoog slaagt niet.
6. De rechtbank is verder niet gebleken dat opposant(e) alsnog tijdig een toereikende machtiging voor het beroep heeft ingediend. Zoals hiervoor is overwogen, heeft opposant ook geen geldige reden gegeven waarom hij geen machtiging van [opposante] , ondanks (herhaalde) verzoeken van de rechtbank - waaronder een aangetekende brief van 22 januari 2021 - binnen de gestelde termijn heeft ingediend.
7. Voor het overige heeft opposant(e) in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
8. Opposant(e) heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 en in zijn latere uitspraken.
9. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
10. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 2 november 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetsprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.