In deze zaak gaat het om het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 29 april 2021, waarin hun beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen ongegrond werd verklaard. De opposanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.M. Poortvliet, hebben bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hen op 7 juli 2020 was opgelegd. Tijdens de zitting op 15 oktober 2021 hebben de partijen aangegeven dat zij graag het bezwaar opnieuw willen toetsen. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposanten geen geldige reden hadden om hun bezwaarschrift buiten de termijn in te dienen, waardoor het bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft nu moeten beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was, en of er aanleiding is om het verzet gegrond te verklaren. De opposanten hebben aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat de gevolgen van het besluit verstrekkend zijn, wat hen belang geeft bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar. De geopposeerde, vertegenwoordigd door M. Dickmann, heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de opposanten niet voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun argumenten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een inhoudelijke toetsing van het handhavingsbesluit wensen en dat de geopposeerde niet langer de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift tegenwerpt aan de opposanten. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van 29 april 2021 vernietigd en het bestreden besluit van 12 november 2020 vernietigd. De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Partijen hebben aangegeven af te zien van een proceskostenveroordeling.