In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als helpende thuiszorg, beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv. Eiseres was vanaf 26 december 2018 ziek door zwangerschapsklachten en had van 14 februari 2019 tot 6 juni 2019 een uitkering op basis van de Wet arbeid en Zorg. Na haar bevalling op 20 maart 2019 heeft zij zich op 19 december 2019 met terugwerkende kracht ziek gemeld. Het Uwv heeft op basis van een medische beoordeling geconcludeerd dat eiseres per 23 augustus 2020 weer in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en heeft haar uitkering per die datum beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 15 december 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De gemachtigde van het Uwv was afwezig. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres per 23 augustus 2020 geen recht meer had op een ZW-uitkering. De rechtbank heeft overwogen dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat eiseres onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar klachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiseres is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.