ECLI:NL:RBMNE:2021:6433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1825
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die sinds 31 december 2014 een WGA-uitkering ontvangt, heeft in 2020 een herbeoordeling aangevraagd na verzoeken van zijn werkgever. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben onderzoek gedaan en vastgesteld dat eiser 6,12% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 30 juni 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn dochter en gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek. De rechtbank stelt vast dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoen aan de voorwaarden van zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en het ontbreken van tegenstrijdigheden. Eiser's argument dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgever], te [plaats] , gemachtigde: P. Spruijt

Inleiding

1. Eiser werkte als automaat operator bij [werkgever] voor gemiddeld 40 uur per week. Sinds 31 december 2014 ontvangt eiser een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Op 25 juli 2018 heeft de werkgever van eiser bij het Uwv verzocht om een herbeoordeling. Deze herbeoordeling heeft niet geleid tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. De werkgever heeft op 13 januari 2020 opnieuw verzocht om een herbeoordeling van de gezondheidssituatie van eiser.
2. In het kader van het verzoek om herbeoordeling hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De aangenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2020. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens verschillende functies geduid die eiser – met de aangenomen beperkingen – moet kunnen verrichten. Op basis van de geduide functies komt de arbeidsdeskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 6,12%. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv met het besluit van 29 april 2020 (het primaire besluit) de WIA-uitkering van eiser met ingang van 30 juni 2020 beëindigd.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft zijn standpunt in bezwaar onderbouwd met uitgebreide medische informatie. Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De FML van 26 maart 2020 blijft daarom ongewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee reservefuncties laten vervallen en binnen een van de functiecodes een voor eiser minder belastende functie geselecteerd. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser 8,51% arbeidsongeschikt is, zodat zijn WIA-uitkering beëindigd blijft. Met de beslissing op bezwaar van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv daarom het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 26 oktober 2021 via Skype. Namens eiser heeft zijn dochter [naam] heeft deelgenomen aan deze Skype-zitting, bijgestaan door eisers gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat eiser geen toestemming heeft gegeven zoals bedoeld in artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht om gedingstukken die medische gegevens bevatten aan de ex-werkgever te verstrekken. De werkgever heeft geen advocaat of arts-gemachtigde aangewezen om namens hem van deze medische stukken kennis te nemen. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Beoordelingskader
7. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
8. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet zorgvuldig is uitgevoerd. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar onderzoek ten onrechte de nadruk gelegd op de psychische belastbaarheid van eiser, terwijl eisers lichamelijke beperkingen juist ten grondslag lagen aan de eerder aangenomen volledige arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de lichamelijke beperkingen mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet baseren op enkel de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, maar had zij zelf lichamelijk onderzoek moeten verrichten. Omdat eiser in bezwaar de medische grondslag van het primaire besluit heeft betwist, kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk niet volstaan met een dossieronderzoek. Daarom is het medisch onderzoek onzorgvuldig. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 [1] .
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichamelijk onderzoek had moeten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door eiser aangehaalde rechtspraak van de CRvB niet dat lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase altijd vereist is als de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De door eiser aangehaalde uitspraak ziet op de situatie dat een verzekerde in de primaire fase door een niet geregistreerde verzekeringsarts is onderzocht. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de verzekerde in de bezwaarfase lichamelijk wordt onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Eiser heeft namelijk in de primaire fase contact gehad met een geregistreerde verzekeringsarts die eiser ook lichamelijk heeft onderzocht. Op andere situaties is de CRvB in deze uitspraak niet ingegaan. Ook uit de overweging van de CRvB in de uitspraak dat in beginsel niet met louter dossieronderzoek kan worden volstaan als de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat bij een betwisting van de medische grondslag zonder meer vereist is dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep dan een lichamelijk onderzoek verricht.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. Zij heeft een volledige heroverweging uitgevoerd ten aanzien van zowel de psychische als de lichamelijke klachten van eiser. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise opgevraagd en de inhoud daarvan bij de beoordeling betrokken. Ook het oordeel van de primaire verzekeringsarts over de lichamelijke klachten van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 februari 2021 heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft, weliswaar kort, waarom er naar zijn oordeel voldoende beperkingen zijn aangenomen voor de lichamelijke klachten van eiser. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep contact gehad met eiser via een telefonisch spreekuur en is de medische informatie die eiser in de bezwaarfase heeft ingebracht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling betrokken. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, maakt niet dat de beoordeling onzorgvuldig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De medische beoordeling voldoet hiermee aan de voorwaarden.

Conclusie

11. Uit deze uitspraak volgt dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig is uitgevoerd doordat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten om eiser zelf lichamelijk te onderzoeken. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
12. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.