ECLI:NL:RBMNE:2021:6454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/3862
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de heffingsambtenaar bij naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2021, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De naheffingsaanslag was opgelegd aan eiser voor het parkeren van zijn voertuig op een parkeerplaats in Woerden op 9 augustus 2021.

De rechtbank constateert dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A., maar dat deze medewerker niet bevoegd was om namens de heffingsambtenaar te beslissen. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar, die een zelfstandig bestuursorgaan is, niet kan worden gemandateerd door het college van burgemeester en wethouders om besluiten te nemen. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de directeur van ParkeerService als heffingsambtenaar is aangewezen. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen en dat het mandaatregister niet correct is gepubliceerd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn gemaakt door het inschakelen van een professionele juridische hulpverlener, ter hoogte van € 748,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: dr. W. Bruins Slot)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan het Plantsoen in de gemeente Woerden op 9 augustus 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker of handtekening staat niet onder de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het besluit is genomen namens de heffingsambtenaar door een onbekende medewerker. Verweerder heeft een intern mandaatregister Coöperatie ParkeerService U.A. overgelegd, waarin de bestuurder, tevens directeur van Parkeerservice de medewerkers van de afdeling parkeerrechten mandateert tot het nemen van beslissingen op bezwaarschriften gericht op de heffing van parkeerbelasting. Het besluit is echter genomen namens de heffingsambtenaar.
6. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de directeur van Parkeerservice als heffingsambtenaar is aangewezen. Wel is er het Mandaatregister gemeente Woerden 2013 overgelegd waarin de directeur door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden is gemandateerd om namens de heffingsambtenaar besluiten met betrekking tot parkeerbelastingen te nemen en om bezwaarschriften af te doen, met de mogelijkheid van ondermandaat aan medewerkers van de afdeling Centrale Diensten van de Coöperatie Parkeerservice U.A. Het is echter niet aan het college van burgemeester en wethouders om de bevoegdheid van de heffingsambtenaar (een eigenstandig bestuursorgaan) om een beslissing op bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen te mandateren aan een derde (de directeur Parkeerservice). Niet gebleken is in elk geval dat de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen de directeur Parkeerservice mandaat heeft verleend.
6.1
Overigens kleeft aan het overgelegde interne mandaatregister ook nog een ander gebrek. Uit andere beroepszaken waarbij Parkeerservice betrokken is, is de rechtbank namelijk bekend dat het mandaatregister niet is gepubliceerd overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.2
Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [1] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Evenmin is genoeg dat het mandaatregister te vinden is op de website van Parkeerservice. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. Ook om die reden zou de uitspraak op bezwaar niet bevoegd door een medewerker van de afdeling parkeerrechten in mandaat kunnen worden genomen.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb) en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
8. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door een door het college van burgemeester en wethouders als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen aangewezen persoon is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 748,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is op 2 december 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.