ECLI:NL:RBMNE:2021:6462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/4177
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derde beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, wonende in Utrecht, een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een handhavingsverzoek. Op 23 juli 2019 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhaving afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft echter niet tijdig op dit bezwaar beslist, wat heeft geleid tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 9 september 2020, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder toen opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet zou doen.

Eiser heeft vervolgens op 30 maart 2020 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat leidde tot een tweede gegronde uitspraak op 10 juni 2021. De rechtbank heeft verweerder toen een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, met een verhoogde dwangsom van € 200,- per dag. Ondanks deze herhaalde waarschuwingen heeft verweerder opnieuw niet binnen de gestelde termijn beslist, wat eiser noopte om een derde beroep in te dienen.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is, omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 350,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 52.500,-. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 374,-, en het griffierecht van € 181,- moet ook door verweerder aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 4177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 23 juli 2019 heeft verweerder het verzoek om handhaving, gericht tegen het vermeend slopen van een dwarsmuur en steunpilaar door de buurman van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft niet op tijd op eisers bezwaar beslist en daarom heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Eiser heeft op 4 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 20/1050 op 9 september 2020 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Vervolgens heeft eiser op 30 maart 2020 opnieuw een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingediend. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 21/1569 op 10 juni 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juni 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat de dwangsom uit de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2021 op 7 september 2021 is volgelopen en dat eiser op 17 oktober 2021 beroep heeft ingesteld.
3. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 10 juni 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
4. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 52.500,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al twee keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
7. Verweerder moet ook het griffiegeld aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 52.500,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit
bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 26 november 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.