ECLI:NL:RBMNE:2021:658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3391
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor pleegkind zonder exclusieve opvoedingsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres, die op 13 september 2016 voogdij over een kind had verkregen, woonde op het moment van de aanvraag in Nederland, terwijl het kind nog in Suriname verbleef. Eiseres had op 23 mei 2020 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor het kind, dat op dat moment nog in Suriname woonde. De Sociale Verzekeringsbank weigerde de aanvraag en verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vraag centraal staat of eiseres op 1 april 2020 als pleegouder van het kind kan worden aangemerkt, wat zou betekenen dat zij recht heeft op kinderbijslag. De rechtbank heeft daarbij de opvoedingseis uit de AKW in acht genomen, die vereist dat een kind als pleegkind wordt beschouwd indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. De rechtbank concludeert dat er op de relevante datum geen nauwe exclusieve opvoedingsrelatie bestond tussen eiseres en het kind, aangezien eiseres in Nederland woonde en het kind bij een nicht in Suriname verbleef. Hierdoor was het voor eiseres niet mogelijk om zich voldoende met de opvoeding van het kind te bemoeien.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres
over het tweede kwartaal 2020 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW) toe te kennen.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021, door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft op 13 september 2016 de voogdij gekregen over [kind] , geboren op [2009] . Zij woonde toen met [kind] in Suriname. Eiseres is teruggekeerd naar Nederland en staat vanaf 25 maart 2020 ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeente [gemeente] . Eiseres heeft op 23 mei 2020 een aanvraag gedaan om kinderbijslag voor [kind] . [kind] woonde op dat moment nog in Suriname.
2. Tussen partijen is in geschil of eiseres over het tweede kwartaal van 2020 recht heeft op kinderbijslag voor [kind] . Daarbij staat de vraag centraal of zij op 1 april 2020 aangemerkt moet worden als pleegkind van eiseres, zodat voor haar op grond van artikel 7, eerste lid, van de AKW aanspraak kan bestaan op kinderbijslag.
3. Op grond van artikel 4, derde lid, van de AKW wordt een kind als pleegkind beschouwd indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Uit het beleid van verweerder en uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat verweerder onder opvoeden verstaat het bijdragen tot de verstandelijke ontwikkeling en de zedelijke, geestelijke en sociale vorming van het kind
.Dit laatste veronderstelt een frequent aanwezig zijn van de verzekerde in de nabijheid van het kind. Indien de verzekerde en het betrokken kind op grote afstand van elkaar wonen, zal er blijkens de uitspraken van de CRvB van 4 november 1994 en 12 maart 2009 [1] geen sprake kunnen zijn van een pleegkindsituatie. Immers, de opvoedingseis moet tot uitdrukking komen in een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen de verzekerde en het kind. Daarvan kan eerst gesproken worden wanneer de verhouding tussen pleegouder en pleegkind in zekere mate een duurzaam en bestendig karakter draagt.
4. De rechtbank benadrukt dat voor het recht op kinderbijslag van belang is om te beoordelen of eiseres op 1 april 2020 voldoet aan de opvoedingseis zoals onder overweging 3 is omschreven. Dat eiseres [kind] in de periode daarvoor heeft opgevoed is niet van belang voor de situatie per 1 april 2020. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op 1 april 2020 tussen eiseres en [kind] geen nauwe exclusieve (opvoedings)relatie bestond als hiervoor bedoeld. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eiseres op dat moment in Nederland woonde en dat [kind] bij een nicht in Suriname verbleef. Gezien de afstand is het onmogelijk geweest voor eiseres om zich daadwerkelijk en voldoende te bemoeien met de opvoeding van het kind. Zij is dan ook niet in de gelegenheid geweest om in een toereikende mate feitelijk gestalte te geven aan de opvoeding van [kind] . Eiseres stelt weliswaar dat de intentie was dat [kind] kort na 1 april 2020 naar Nederland zou komen, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Bovendien is de feitelijke situatie van belang en die was nu eenmaal zo dat eiseres gescheiden leefde van [kind] . Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de nicht, gelet op de leeftijd van [kind] , op 1 april 2020 een rol heeft moeten hebben gehad in de opvoeding. Dat maakt dat niet kan worden gesproken van een exclusieve (opvoedings)relatie tussen eiseres en [kind] .
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.