In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, dat op 9 juni 2021 was genomen. Dit besluit betrof een fiscaal compromis, waarbij de WOZ-waarde van verzoekster werd verlaagd. Op 1 oktober 2021 bevestigde de verweerder dit compromis aan verzoekster, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoekster. Na de intrekking heeft verzoekster verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De verweerder heeft op 11 november 2021 gereageerd op dit verzoek, waarbij hij stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over de proceskosten in het fiscaal compromis.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat de verweerder mogelijk het compromis niet had gesloten als hij had geweten dat verzoekster om proceskostenvergoeding zou vragen, hij toch verplicht was om deze kosten te vergoeden. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- en bepaald dat de verweerder dit bedrag aan verzoekster moet betalen. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht aan verzoekster vergoeden, conform artikel 8:41 Awb. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.