ECLI:NL:RBMNE:2021:659

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3479
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Anw-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na heronderzoek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had een Anw-uitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot in 2006, omdat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was. In 2019 heeft de Sociale Verzekeringsbank een heronderzoek laten uitvoeren door het UWV, dat concludeerde dat eiseres niet langer meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Hierop heeft de Sociale Verzekeringsbank de uitkering van eiseres beëindigd per 31 oktober 2020, met een nabetaling van € 3.464,12 voor de periode tot die datum.

Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 januari 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar gezondheid was verslechterd en dat zij niet in staat was om vier dagen per week te werken. De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of de Sociale Verzekeringsbank terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 31 oktober 2020 minder dan 45% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. Eiseres had niet voldoende medische gegevens overlegd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de Sociale Verzekeringsbank een goed besluit had genomen en dat eiseres vanaf 31 oktober 2020 geen recht meer had op een Anw-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) beëindigd met ingang van 31 december 2019.
Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, voor zover dat zag op de datum van de beëindiging. De uitkering is beëindigd met ingang van 31 oktober 2020 en er is bepaald dat eiseres nog een nabetaling krijgt van € 3.464,12.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021, door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De echtgenoot van eiseres is op 9 juli 2006 overleden. Na zijn overlijden heeft eiseres een Anw-uitkering aangevraagd omdat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 23 februari 2007 is aan eiseres een Anw uitkering toegekend met ingang van januari 2017 omdat zij voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is
2. Verweerder heeft op 26 juni 2019 een heronderzoek gestart. Daarom heeft verweerder het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringswetten (Uwv) opdracht gegeven om te onderzoeken of eiseres nog steeds voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft geconcludeerd dat eiseres niet langer voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Daarom heeft verweerder in het bestreden besluit de uitkering beëindigd met ingang van 31 oktober 2020.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het besluit. Zij geeft aan dat haar gezondheid is verslechterd, waardoor zij niet meer 4 dagen in de week kan werken. Zij zou graag de aanvulling van de uitkering willen behouden, zodat zij minder kan gaan werken. Ook merkt zij op dat het vreemd is dat er geen medische dossiers zijn opgevraagd bij de behandelaars.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank staat voor de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 31 oktober 2020 terecht heeft vastgesteld op minder dan 45%. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen en het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres op 31 oktober 2020 geschikt wordt geacht om haar eigen functie in volle omvang (32 uur per week) te vervullen en dat zij daarom niet meer arbeidsongeschikt is. Uit het standpunt van eiseres komt naar voren dat zij weliswaar haar functie kan vervullen, maar niet in volle omvang.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Voorwaarde hierbij is wel dat deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Eiseres kan deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep aanvechten. Het ligt dan wel op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6. De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, en de door eiseres verstrekte medische informatie over haar aandoeningen. De verzekeringsarts concludeerde in het rapport van 11 september 2019 dat eiseres niet arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nogmaals de beschikbare medische gegevens bestudeerd. In het rapport van 4 augustus 2020 beschouwt hij eiseres op 1 januari 2020 als functioneel éénarmig, door de klachten en aandoening van de linkerschouder. De bedrijfsarts heeft eiseres namelijk niet eerder dan mei 2020 laten re-integreren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook geconcludeerd dat eiseres op en na 1 januari 2020 meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Na 1 mei 2020 is geen sprake meer van arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft namelijk tijdens de hoorzitting laten weten dat zij nu nog niet 32 uur per week haar eigen werk verricht omdat er onvoldoende werk is, niet omdat het om een medische reden niet zou kunnen.
7. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat er aandacht is besteed aan alle klachten van eiseres. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Ook volgt uit de rapporten dat er weliswaar geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, maar uit de reactie van de verzekeringsarts in beroep van 11 november 2020 volgt dat eiseres heel goed was geïnformeerd over haar medische problematiek en daarover heel duidelijk communiceerde. Daarom was er geen meerwaarde te verwachten van het inwinnen van inlichtingen bij behandelaars. Evenmin heeft eiseres hierom verzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemaakt waarom eiseres medisch in staat wordt geacht haar eigen werk in volle omvang te verrichten. Daarbij is gewezen op het feit dat haar werk al sinds jaren is aangepast aan haar medische beperkingen en dat er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Dat de medische situatie van eiseres is verslechterd en eiseres daardoor niet meer dan 4 dagen per week belastbaar is met haar eigen werk, is door haar niet met medische gegevens onderbouwd. De rechtbank vindt daarom dat verweerder een goed besluit heeft genomen en dat eiseres vanaf 31 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Anw.
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.