In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 4 augustus 2021, waarin haar beroep tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het UWV ongegrond werd verklaard. Opposante had in verzet gegaan omdat zij van mening was dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was. De rechtbank oordeelt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar beroepsgronden nader te onderbouwen na ontvangst van het procesdossier, dat pas op 2 juli 2021 door haar werd ontvangen. Dit dossier was cruciaal voor de onderbouwing van haar beroep, en de rechtbank had haar de kans moeten geven om deze gronden aan te vullen.
De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de opposante niet de gelegenheid is geboden om haar argumenten volledig te presenteren. Het verzet wordt gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek naar het beroep wordt voortgezet. Opposante krijgt de kans om haar gronden aan te vullen en deze te onderbouwen met relevante (medische) stukken. De rechtbank benadrukt dat dit nog niet betekent dat zij de opposante gelijk zal geven, maar dat de zaak opnieuw zal worden behandeld op een zitting.
De beslissing over de proceskosten wordt uitgesteld tot de einduitspraak over het beroep. De uitspraak is gedaan door rechter mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.