ECLI:NL:RBMNE:2021:6611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/1810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na Wob-verzoek betreffende subsidieprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Tripin en het Nederlands Jeugdinstituut over de vergoeding van proceskosten. Verzoekster, Stichting Tripin, had op 27 september 2018 een Wob-verzoek ingediend om documenten openbaar te maken die betrekking hadden op verschillende subsidieprojecten uit 2012. Het Nederlands Jeugdinstituut, als verweerder, had aanvankelijk het verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens vermeend misbruik van recht, maar de rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat er geen sprake was van misbruik. Na een aanvullend besluit van verweerder op 10 februari 2021, waarin enkele documenten openbaar werden gemaakt, heeft verzoekster beroep ingesteld omdat zij bepaalde stukken miste. Uiteindelijk trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn reactie op het verzoek om proceskosten had aangegeven geen vergoeding te willen betalen, omdat hij meende dat de noodzaak om beroep in te stellen te wijten was aan de handelwijze van verzoekster. Verweerder stelde dat verzoekster een onjuist projectnummer had opgegeven, wat leidde tot verwarring. De rechtbank oordeelde echter dat zowel verzoekster als verweerder verantwoordelijk waren voor de onduidelijkheid en dat verweerder niet had aangetoond dat verzoekster onterecht beroep had ingesteld. De rechtbank concludeerde dat verweerder de proceskosten van verzoekster moest vergoeden, vastgesteld op € 748,-, en dat hij ook het griffierecht moest betalen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2021 in de zaak tussen

Stichting Tripin , te Almere , verzoekster,

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens)
en

Nederlands Jeugdinstituut, verweerder,

(gemachtigden: mr. J.G.M. de Koning).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 12 oktober 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 27 september 2018 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten die gaan over meerdere subsidieprojecten uit 2012. Zij heeft de projecten bij naam genoemd, voorzien van een projectnummer. Verweerder heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat dit Wob-verzoek niet-ontvankelijk was vanwege misbruik van recht en het bezwaar van verzoekster daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder in haar uitspraak van 15 december 2020 [1] ongelijk gegeven; verzoekster heeft geen misbruik gemaakt van recht. Ook heeft de rechtbank verweerder niet in zijn subsidiaire standpunt gevolgd dat hij openbaarmaking van de gevraagde documenten -zonder verdere motivering- geheel mocht weigeren. Verweerder moest dus opnieuw op het bezwaar van verzoekster beslissen.
2. Dat heeft hij gedaan bij het besluit van 10 februari 2021, waarbij hij documenten openbaar heeft gemaakt. Verzoekster heeft beroep ingesteld, omdat zij stukken mist die gaan over het project Monkey Business 2012/2. Verweerder heeft vervolgens op 27 juli 2021 een aanvullend besluit genomen, waarbij hij documenten die gaan over dit project alsnog openbaar heeft gemaakt.
3. Verweerder heeft dus in beroep gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
4. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
5. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek om proceskosten en aangegeven dat hij geen bedrag aan proceskosten wil betalen. Volgens verweerder is hij weliswaar deels tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster, maar de noodzaak om beroep in te stellen is volgens hem uitsluitend te wijten aan de handelwijze van verzoekster zelf. [2] Zij heeft namelijk in haar Wob-verzoek bij het project Monkey Business 2012/2 een kenmerk genoemd dat niet klopte. Verzoekster had kunnen weten dat dit nummer onjuist was, omdat zij ditzelfde kenmerk ook genoemd heeft bij een ander project waarover zij informatie wilde hebben. Verweerder heeft in zijn archieven geen informatie gevonden over project Monkey Business 2012/2 en vervolgens aangenomen dat dit project dus niet bestond. Verweerder heeft hierover ook gemaild met verzoekster op 2 en 13 april 2021 en heeft verzoekster in zijn laatste mail verzocht om nadere informatie te verschaffen over dit project. Verzoekster heeft echter niet gereageerd op dit verzoek om specificatie. Verweerder heeft toch doorgezocht in zijn archieven en alsnog stukken gevonden. Als verzoekster echter het juiste projectnummer had gebruikt in haar Wob-verzoek en als zij haar verzoek had gespecificeerd, zoals verweerder haar heeft verzocht in zijn e-mail van 13 april 2021, had verweerder deze stukken ook eerder kunnen vinden en had verzoekster volgens verweerder geen beroep hoeven in te stellen.
6. De rechtbank geeft verweerder hierin geen gelijk. Verzoekster heeft de naam van het project waarover zij informatie wilde hebben duidelijk genoemd in haar Wob-verzoek. Zij heeft daarbij kennelijk een onjuist projectnummer gebruikt. Niet alleen verzoekster had kunnen opmerken dat het nummer onjuist was, ook verweerder heeft dit kunnen signaleren. Dit heeft hij immers op enig moment ook gedaan en hij heeft toen aangenomen dat het project niet bestond. Er bestaat echter geen aanleiding om deze onjuiste aanname van verweerder voor risico van verzoekster te laten komen. Verweerder heeft in beroep diepgaander onderzoek in zijn archieven gedaan naar dit project en toen alsnog documenten gevonden. Er is geen reden waarom verweerder dit onderzoek niet eerder heeft kunnen uitvoeren. Verweerder had verzoekster ook tijdig om een nadere specificatie kunnen vragen over haar verzoek. Hij heeft dit weliswaar ook gedaan, echter pas in beroep. Als er vragen zijn over een Wob-verzoek en een bestuursorgaan een nadere specificatie van de indiener verlangt, zal dat moeten plaatsvinden vóórdat op het Wob-verzoek wordt beslist en niet pas daarna. Deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de uitspraak van de CRvB waar verweerder naar verwijst, omdat niet gezegd kan worden dat verzoekster verzuimd heeft iets te doen of te laten. Verweerder zal de proceskosten van verzoekster dus moeten betalen.
7. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1.
8. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41, zevende lid, van de Awb). Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 15 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397.