In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Tripin en het Nederlands Jeugdinstituut over de vergoeding van proceskosten. Verzoekster, Stichting Tripin, had op 27 september 2018 een Wob-verzoek ingediend om documenten openbaar te maken die betrekking hadden op verschillende subsidieprojecten uit 2012. Het Nederlands Jeugdinstituut, als verweerder, had aanvankelijk het verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens vermeend misbruik van recht, maar de rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat er geen sprake was van misbruik. Na een aanvullend besluit van verweerder op 10 februari 2021, waarin enkele documenten openbaar werden gemaakt, heeft verzoekster beroep ingesteld omdat zij bepaalde stukken miste. Uiteindelijk trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn reactie op het verzoek om proceskosten had aangegeven geen vergoeding te willen betalen, omdat hij meende dat de noodzaak om beroep in te stellen te wijten was aan de handelwijze van verzoekster. Verweerder stelde dat verzoekster een onjuist projectnummer had opgegeven, wat leidde tot verwarring. De rechtbank oordeelde echter dat zowel verzoekster als verweerder verantwoordelijk waren voor de onduidelijkheid en dat verweerder niet had aangetoond dat verzoekster onterecht beroep had ingesteld. De rechtbank concludeerde dat verweerder de proceskosten van verzoekster moest vergoeden, vastgesteld op € 748,-, en dat hij ook het griffierecht moest betalen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen de uitspraak.