ECLI:NL:RBMNE:2021:6641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/16/491463 / HA ZA 19-162
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en financiële afwikkeling tussen vennoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) en de financiële afwikkeling tussen de vennoten. De zaak is gestart door [eiser sub 1], die samen met [gedaagde] de vof [eiseres sub 2] heeft opgericht. De vennoten zijn in conflict geraakt over de ontbinding van de vof en de financiële afrekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] de vof op 14 november 2018 heeft opgezegd, wat leidt tot de conclusie dat de vof per 31 december 2018 is ontbonden. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] in conventie afgewezen, waaronder de vordering tot ontbinding van de vof, en heeft de vordering in reconventie van [gedaagde] toegewezen, die stelde dat de vof rechtsgeldig was ontbonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vereffening van de vof al had plaatsgevonden door [gedaagde], die de activiteiten van de vof heeft voortgezet in zijn eenmanszaak. De rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen om inzicht te geven in de financiële gevolgen van de overdracht van activa en passiva van de vof naar zijn eenmanszaak. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en het nemen van akten door beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/491463 / HA ZA 19-162
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

woonplaats [woonplaats] ,
2. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 2] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H. Kaiser in Utrecht,
tegen
[gedaagde],
woonplaats [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.A. Menger in Heerenveen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser sub 1]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] waarin een eis in reconventie is opgenomen
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser sub 1]
  • de mondelinge behandeling van 24 november 2020 en de toen ingebrachte stukken (producties 49-51 door [eiser sub 1] en producties 49-54 door [gedaagde] )
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling waarin de afspraken staan van partijen hoe ze tot een oplossing willen komen
  • het bericht van [gedaagde] van 13 januari 2021 dat partijen niet tot een oplossing zijn gekomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] heeft een orthodontiepraktijk. [eiser sub 1] en [gedaagde] hebben samen op 1 februari 2017 [eiseres sub 2] opgericht (hierna: [eiseres sub 2] of: de vof); zij zijn de enige vennoten. Er is geen vennootschapsakte. [eiseres sub 2] importeerde dentale producten uit China om deze te verkopen op de Nederlandse markt, na ze getest te hebben. [gedaagde] hield zich bezig met het opzetten van een website, de verkoop van producten en bezoek aan klanten. [eiser sub 1] bleef werken in zijn orthodontiepraktijk en bracht zijn kennis en kunde in als orthodontist en testte de te verkopen materialen. [eiser sub 1] en [gedaagde] hebben onenigheid gekregen over [eiseres sub 2] en er zijn inmiddels geen bedrijfsactiviteiten meer. Deze procedure gaat over de vraag of [eiseres sub 2] rechtsgeldig is geëindigd en hoe [eiser sub 1] en [gedaagde] financieel moeten afrekenen met elkaar.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[eiser sub 1] vordert in de dagvaarding, kort samengevat, het volgende:
I. Primair een verklaring voor recht dat [eiseres sub 2] niet rechtsgeldig is ontbonden door opzegging, subsidiair een verklaring voor recht dat [eiser sub 1] rechtsgeldig de opzegging heeft vernietigd en meer subsidiair de vernietiging van de opzegging.
II. [gedaagde] te verbieden activiteiten te ondernemen die concurreren met activiteiten van [eiseres sub 2] , zolang de vereffening niet is beëindigd en verdeling niet heeft plaatsgevonden, en [gedaagde] te verplichten om zijn eenmanszaak te staken.
III. [gedaagde] te veroordelen de door hem onttrokken geldbedragen en/of privé-opnames zoals beschreven in de dagvaarding terug te betalen aan [eiseres sub 2] .
IV. [gedaagde] te veroordelen om de bankpassen en overige gegevens en/of toegangscodes van de bankrekening van [eiseres sub 2] aan [eiser sub 1] te overhandigen.
V. [gedaagde] te veroordelen om alle door hem ontvangen opbrengsten die verband kunnen houden met de activiteiten van [eiseres sub 2] of activiteiten die onder de doelomschrijving van [eiseres sub 2] vallen, aan [eiseres sub 2] af te dragen.
VI. [gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer c.q. bestuur over de periode van februari 2017 tot en met dit vonnis en in dat kader alle stukken en bescheiden, waaronder de boekhouding, over te leggen aan [eiser sub 1] .
VII. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser sub 1] de inlichtingen en bewijsstukken te verschaffen die [eiser sub 1] redelijkerwijs nodig heeft om zich een oordeel te kunnen vormen over de gemaakte winst en het hem toekomende bedrag.
VIII. Een verklaring voor recht dat de concept jaarcijfers van [eiseres sub 2] over de jaren 2017 en 2018 ondeugdelijk zijn en dat daarin ten onrechte: (i) is opgenomen dat [gedaagde] recht heeft op een arbeidsbeloning van € 40.000,--, (ii) juridische kosten van € 3.303 ten laste van [eiseres sub 2] zijn gebracht, (iii) geen rekening is gehouden met de inbreng van [eiser sub 1] , die moet worden gewaardeerd op tenminste € 24.000,-- op jaarbasis voor 2017 en 2018.
IX. Een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld zoals beschreven in de dagvaarding en dat [gedaagde] de schade die daarvan het gevolg is, moet vergoeden aan [eiser sub 1] respectievelijk [eiseres sub 2] , nader op te maken bij staat.
X. [eiseres sub 2] te ontbinden op grond van artikel 7A:1684 BW per 31 december 2019, met bepaling dat [eiser sub 1] als enige vereffenaar wordt benoemd en bevoegd is om tot vereffening en verdeling van het vermogen van [eiseres sub 2] over te gaan en [gedaagde] te veroordelen hieraan zijn noodzakelijke medewerking te verlenen.
XI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 1] dan wel [eiseres sub 2] van de schade die het gevolg is van de ontbinding van [eiseres sub 2] , nader op te maken bij staat.
XII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom indien hij in gebreke is met nakoming van enige veroordeling in dit vonnis.
XIII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
in reconventie
3.2.
[gedaagde] vordert in reconventie, kort samengevat, het volgende:
Een verklaring voor recht dat [eiseres sub 2] rechtsgeldig is ontbonden per 31 december 2018 subsidiair per 31 december 2019.
[eiser sub 1] te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen, onder de verplichting van [gedaagde] om de schulden van [eiseres sub 2] te voldoen, het negatieve kapitaalsaldo per 31 december 2018 (€ 4.394) dan wel subsidiair het negatieve kapitaalsaldo per 31 december 2019 uitgaande van liquidatie van de activiteiten van [eiseres sub 2]
(€ 24.899), te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [eiser sub 1] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

[eiseres sub 2] is ontbonden per 31 december 2018 door opzegging van [eiser sub 1]

4.1.
Artikel 7A:1683 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een vennootschap onder firma wordt ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Die opzegging is vormvrij en hoeft dus niet schriftelijk te gebeuren. De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser sub 1] [eiseres sub 2] heeft opgezegd tijdens de bespreking met [gedaagde] op 14 november 2018. Deze bespreking vond plaats in een periode dat de samenwerking tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] was verslechterd, wat er onder meer toe had geleid dat [eiseres sub 2] was verhuisd van de orthodontiepraktijk van [eiser sub 1] naar een andere locatie. In het gesprek liepen de gemoederen hoog op, aldus beide partijen en de schriftelijke verklaring van de heer [A] , die toen medewerker was bij [eiseres sub 2] en destijds aanwezig bij het gesprek. Volgens zowel [gedaagde] als [A] heeft [eiser sub 1] op enig moment tijdens het gesprek gezegd dat hij niets meer met [eiseres sub 2] te maken wilde hebben en dat [gedaagde] zijn aandeel mocht overnemen. Vervolgens werd de afspraak gemaakt dat [A] een onafhankelijk intermediair zou zoeken die hen kon begeleiden bij het afscheid van [eiser sub 1] en het voortzetten van [eiseres sub 2] door [gedaagde] , aldus [gedaagde] en [A] .
4.2.
[eiser sub 1] betwist dat hij in het gesprek van 14 november 2018 heeft opgezegd dan wel dat zijn woorden zo mochten worden uitgelegd, maar die betwisting vindt de rechtbank onvoldoende. Zoals hiervoor genoemd, bevestigt [A] wat [gedaagde] zegt over de bespreking. Verder bevestigen de gebeurtenissen na 14 november 2018 dat [eiser sub 1] heeft opgezegd en dat hij ook echt die bedoeling had. Zo mailt [gedaagde] twee dagen na het gesprek aan [eiser sub 1] dat hij het jammer en vervelend vindt dat [eiser sub 1] besluit om eruit te stappen. In die mail benoemt hij ook de afspraak dat [A] een onafhankelijk specialist zal zoeken
“die ons gaat helpen met waardebepaling van de onderneming”. In een mail van 21 november 2018 stuurt [A] aan [eiser sub 1] en [gedaagde] de gegevens van twee onafhankelijke adviseurs:
“Op basis van de wens van [eiser sub 1 (voornaam)][ [eiser sub 1] , rb]
om afstand te doen (verkopen) van zijn deel van [eiseres sub 2] hebben jullie mij gevraagd om een onafhankelijk persoon/partij te vinden die dit voor jullie kan begeleiden. Dit houdt de begeleiding van het proces in inclusief een waardebepaling.”Uit beide mails volgt niet dat partijen op zoek waren naar een mediator die hen bij elkaar zou brengen, zoals [eiser sub 1] heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling. Vast staat verder dat [eiser sub 1] ook niet in die zin heeft gereageerd richting [gedaagde] of [A] . Na deze mailtjes heeft [eiser sub 1] op 22 november 2018 aan [A] gemaild:
“dank [A (voornaam)] ”en op 27 november 2018 aan [gedaagde] :
“Ik heb mijn eigen adviseur en advocaat. Jij bent vrij om hetzelfde te doen.”Als het daadwerkelijk zo was dat [eiser sub 1] niet heeft opgezegd of niet bedoeld heeft op te zeggen in het gesprek van 14 november 2018, had het voor de hand gelegen dat [eiser sub 1] op deze mails van [gedaagde] en [A] anders had gereageerd. Deze mails gingen er immers van uit dat [eiser sub 1] had opgezegd en dat partijen aan de slag gingen met de financiële afwikkeling van de vof.
Opzegtermijn
4.3.
De rechtbank concludeert dan ook dat [eiseres sub 2] is ontbonden door opzegging door [eiser sub 1] op 14 november 2018. De vraag is dan per wanneer de vof is ontbonden. Daarover hebben partijen geen afspraken gemaakt in het gesprek van 14 november 2018. Uit het feit dat [eiser sub 1] per direct geen bemoeienis meer had met [eiseres sub 2] -beide partijen hebben dat verklaard tijdens de mondelinge behandeling- leidt de rechtbank af dat het de bedoeling was van partijen om de ontbinding op relatief korte termijn te effectueren. De rechtbank gaat dan ook uit van een ontbinding per 31 december 2018. Deze datum wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van de boekhouder van [eiseres sub 2] , de heer [B] , die zegt op 1 december 2018 met [eiser sub 1] te hebben overlegd en dat ze toen bespraken dat een beëindiging per 31 december 2018 het beste was. [eiser sub 1] betwist dat hij met [B] heeft gesproken over beëindiging per 31 december 2018, maar die betwisting vindt de rechtbank niet overtuigend. [eiser sub 1] stelt over dat gesprek dat alle opties op dat moment nog openstonden zoals het als investeerder verder gaan met [eiseres sub 2] en beëindiging van de vof. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat dat standpunt niet voor de hand ligt, gelet op het gesprek van 14 november 2018 en de mails die daarna zijn gewisseld.
4.4.
[eiser sub 1] heeft erop gewezen dat partijen voor 31 december 2018 nog niet zijn gekomen tot (afspraken over) financiële afwikkeling van het bedrijf. Dat is juist, maar dat staat niet in de weg aan een ontbinding van de vof. Na ontbinding van de vof vindt immers vereffening en verdeling van het vermogen van de vof plaats. Uit de wet vloeit niet voort dat ontbinding pas kan plaatsvinden als duidelijkheid bestaat over de vereffening en verdeling.
Ontbinding is rechtsgeldig
4.5.
[eiser sub 1] vordert een verklaring voor recht dat hij “de” opzegging heeft vernietigd dan wel vordert hij dat de rechtbank “de” opzegging vernietigt. Hij verwijst daarbij naar de brief van 27 maart 2019 waarin hij de opzegging wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 7A:1686 lid 1 BW) heeft vernietigd. De brief van 27 maart 2019 heeft duidelijk de veronderstelde opzegging door [gedaagde] op 28 december 2018 op het oog en gaat dus niet over de opzegging door [eiser sub 1] zelf. Ook de toelichting in de dagvaarding (zie paragraaf 66) maakt duidelijk dat deze vorderingen gaan over de gestelde opzegging door [gedaagde] op 28 december 2018. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat [eiser sub 1] heeft opgezegd op 14 november 2018, zodat deze vorderingen niet hoeven te worden behandeld. Dit betekent dat de vorderingen in conventie van [eiser sub 1] onder I in het eindvonnis worden afgewezen, evenals de vordering onder X waar [eiser sub 1] vordert de vof te ontbinden. De (primaire) vordering in reconventie onder 1 van [gedaagde] wordt in het eindvonnis toegewezen.
Vereffening heeft al plaatsgevonden
4.6.
[eiseres sub 2] als samenwerkingsvorm is met de ontbinding van de vof per 31 december 2018 opgehouden te bestaan, maar de vof is nog niet geëindigd. De vereffening moet plaatsvinden, wat inhoudt dat het vennootschapsvermogen en de rechtsbetrekkingen worden afgewikkeld. Daarna volgt de fase van de verdeling. Artikel 32 Wetboek van Koophandel bepaalt dat de beherende vennoten samen, in dit geval [eiser sub 1] en [gedaagde] , de vof moeten vereffenen. [eiser sub 1] vordert (onder X) dat hij als enige vereffenaar wordt aangesteld omdat hij geen vertrouwen heeft in [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat benoeming van een vereffenaar niet nodig is omdat in deze procedure tot vereffening, afwikkeling en verdeling kan worden gekomen, zo begrijpt de rechtbank. Daarop zien zijn vorderingen in reconventie.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat vereffening feitelijk al heeft plaatsgevonden door [gedaagde] . Hij heeft de onderneming van [eiseres sub 2] voortgezet (als eenmanszaak) per 1 januari 2019 en heeft per 31 december 2019 de activiteiten van de onderneming in de eenmanszaak gestaakt. Daarmee heeft hij het vennootschapsvermogen en de rechtsbetrekkingen van de vof afgewikkeld per 31 december 2018; toen is hij immers als eenmanszaak verder gegaan. De vordering onder X om [eiser sub 1] tot vereffenaar te benoemen, moet dan ook worden afgewezen. Het vennootschapsvermogen en de rechtsbetrekkingen van de vof kunnen nu eenmaal niet voor een tweede keer worden afgewikkeld. Wel is het van belang om te constateren dat [eiser sub 1] niet betrokken is geweest bij de vereffening. Dit maakt dat [gedaagde] rekening en verantwoording aan [eiser sub 1] moet afleggen over de manier waarop vereffening heeft plaatsgevonden. Daarop gaat de rechtbank hierna in. Eerst bespreekt de rechtbank de stelling van [eiser sub 1] dat [gedaagde] in strijd handelde met de goede trouw door de vereffening alleen ter hand te nemen terwijl hij de activiteiten van de vof heeft overgeheveld naar zijn eenmanszaak en daarmee de vof onrechtmatig concurrentie aandeed.
De voortzetting van [eiseres sub 2] als eenmanszaak
4.8.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de activiteiten van [eiseres sub 2] per 1 januari 2019 heeft voortgezet in zijn eenmanszaak met dezelfde handelsnaam. De voortzetting per die datum door [gedaagde] en de financiële gevolgen daarvan heeft hij niet concreet met [eiser sub 1] overlegd. Hij heeft op 28 december 2018 met een mail meegedeeld dat hij de onderneming voortzet in een eenmanszaak. Dat brengt niet mee, zoals [eiser sub 1] stelt, dat [gedaagde] daarmee de vof onrechtmatig concurrentie heeft aangedaan. Partijen waren het er immers over eens dat de vof per 31 december 2018 ophield te bestaan als samenwerkingsvorm. Ook was het duidelijk geworden dat [eiser sub 1] niet verder wilde met de onderneming en dat [gedaagde] dat wel wilde. Dat blijkt allereerst uit het gesprek van 14 november 2018 waarin [eiser sub 1] heeft gezegd dat hij ermee stopt en dat [gedaagde] zijn aandeel mag overnemen. Ook de vervolgacties bevestigen dat beeld: [A] ging op zoek naar een deskundige voor (onder meer) de waardebepaling van de onderneming in het kader van de verkoop van het aandeel van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft zich na het gesprek van 14 november 2018 ook niet meer bemoeid met de bedrijfsvoering. [eiser sub 1] stelt nu dat hij mogelijk betrokken wilde blijven bij de onderneming, maar hij heeft daar geen feitelijke onderbouwing van gegeven. Zijn reactie op de mail van [gedaagde] van 28 december 2018 waarin [gedaagde] aankondigt verder te gaan als eenmanszaak, geeft daar ook geen blijk van. Hij schrijft in de mail van 29 december 2018 alleen dat de vof pas eindigt als alle zaken financieel afgehandeld zijn en er een voor beide partijen goede oplossing is. Uit die mail spreekt niet dat hij de onderneming graag wil voortzetten. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het de bedoeling van [eiser sub 1] en [gedaagde] is geweest dat [gedaagde] de onderneming zou voortzetten na beëindiging van de vof.
4.9.
De rechtbank volgt [eiser sub 1] dan ook niet in zijn stelling dat [gedaagde] de schade moet vergoeden die hij heeft veroorzaakt door de vereffening zelf ter hand te nemen en de onderneming voort te zetten als eenmanszaak. Wel moet, zoals al overwogen, [gedaagde] rekening en verantwoording afleggen over de manier waarop de vereffening heeft plaatsgevonden. Daar gaat de rechtbank hierna op in.
4.10.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de vorderingen van [eiser sub 1] onder II (verbod concurrerende activiteiten en staking eenmanszaak) worden afgewezen. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrerende activiteiten. Bovendien ontbreekt het belang bij deze vorderingen omdat vaststaat dat [gedaagde] is gestopt met zijn eenmanszaak en inmiddels in loondienst werkt.
Rekening en verantwoording
4.11.
[gedaagde] stelt dat hij rekening en verantwoording heeft afgelegd via de jaarstukken over 2017 en 2018. [eiser sub 1] stelt 1. dat er fouten zitten in de jaarstukken, 2. dat hij onvoldoende informatie heeft om die stukken te kunnen beoordelen.
4.12.
[gedaagde] moet rekening en verantwoording afleggen over de manier waarop vereffening heeft plaatsgevonden. De jaarstukken over 2017 en 2018 zijn daarbij leidend. Deze jaarstukken waren pas klaar na 1 januari 2019, toen de vereffening al had plaatsgevonden, en zijn dus ook pas in 2019 aan [eiser sub 1] beschikbaar gesteld. In het kader van de rekening en verantwoording over de vereffening, is [eiser sub 1] dus gerechtigd om opmerkingen te maken over de jaarstukken over 2017 en 2018.
[eiser sub 1] stelt dat hij over onvoldoende informatie beschikt om die jaarstukken in voldoende mate te kunnen beoordelen, maar die stelling is niet komen vast te staan. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat [eiser sub 1] alle bankmutaties kan inzien en dat hij toegang heeft tot Twinfield waarin de volledige administratie is gevoerd. Ook is aan [eiser sub 1] aangeboden om zijn accountant de hele administratie te laten bekijken, maar daarvan heeft [eiser sub 1] geen gebruik gemaakt. In dat licht heeft [eiser sub 1] niet duidelijk kunnen maken welke informatie hij mist om de jaarstukken te kunnen beoordelen. De vorderingen tot het verschaffen van informatie en het in verband daarmee afgeven van bankpassen en toegangscodes worden dus afgewezen (vorderingen onder IV, VI (deels) en VII). In dat licht is ook de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde beheer in de jaren 2017 en 2018 niet toewijsbaar. [eiser sub 1] beschikte immers over alle relevante informatie en had dus concreet kunnen maken wat er in zijn ogen mis was met het gevoerde beheer in 2017 en 2018.
4.13.
Wat betreft fouten in de jaarstukken dan wel tekortkomingen van [gedaagde] tegenover hem als medevennoot of tegenover [eiseres sub 2] heeft [eiser sub 1] de volgende punten aangevoerd.
[gedaagde] heeft zichzelf een hogere arbeidsbeloning uitgekeerd dan was afgesproken.
[gedaagde] heeft door hem in privé gemaakte juridische advieskosten voor rekening van [eiseres sub 2] gebracht.
Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de inbreng van [eiser sub 1] , die moet worden gewaardeerd op € 24.000 op jaarbasis.
[gedaagde] heeft € 27.003 aan privé opnames gedaan die onverklaard zijn en ook niet met [eiser sub 1] zijn overlegd.
[gedaagde] heeft [eiser sub 1] , door het doen van onware uitlatingen over pestgedrag door het personeel van [eiser sub 1] , ertoe bewogen in te stemmen met het verplaatsen van [eiseres sub 2] naar een externe locatie. Hierdoor moest [eiseres sub 2] € 490 per maand aan huur betalen.
[gedaagde] heeft het in 2019 met zijn eenmanszaak gegenereerde vermogen ten onrechte buiten het vermogen van [eiseres sub 2] gehouden.
4.14.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de verwijten. Hij heeft daarover allereerst gesteld dat [eiser sub 1] niet bevoegd is om namens [eiseres sub 2] schadevergoeding te vorderen omdat zijn bevoegdheid beperkt is tot € 5.000. Dat standpunt is niet juist. Als sprake is van een toerekenbare tekortkoming van een vennoot, zal iedere individuele medevennoot kunnen vorderen dat hij de schade vergoedt aan het vennootschappelijk vermogen. De rechtbank gaat hierna in op de verschillende verwijten.
Arbeidsbeloning
4.15.
Op dit punt is geen tekortkoming of fout komen vast te staan. Partijen zijn het erover eens dat afgesproken is dat [gedaagde] jaarlijkse een vaste vergoeding voor zijn inbreng (arbeid) krijgt van bruto € 40.000, wat neerkomt op ongeveer € 2.000 netto per maand. [eiser sub 1] heeft aanvankelijk gesteld dat dat salaris alleen zou worden uitgekeerd als [eiseres sub 2] winst zou maken. [gedaagde] betwist dat die afspraak is gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] verklaard dat hij dit punt intrekt en heeft hij geen nadere toelichting meer gegeven op dit punt. Daarmee is de gestelde tekortkoming onvoldoende concreet onderbouwd.
Juridische kosten
4.16.
[eiser sub 1] stelde aanvankelijk dat er € 3.303 aan juridische advieskosten ten onrechte ten laste van de vof zijn gebracht, omdat het gaat om juridische kosten die voor [gedaagde] zijn gemaakt. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] met facturen onderbouwd dat deze juridische kosten voor [eiseres sub 2] zijn gemaakt. [eiser sub 1] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit punt voor hem nu duidelijk is. De rechtbank begrijpt dat [eiser sub 1] zijn aanvankelijke standpunt niet langer handhaaft.
Inbreng [eiser sub 1]
4.17.
Partijen zijn het erover eens dat bij aanvang van de vof een aantal afspraken is gemaakt: 1. [gedaagde] werkt fulltime in de onderneming en heeft de dagelijkse leiding van het bedrijf en ontvangt € 40.000 bruto als vergoeding voor zijn arbeid op jaarbasis, 2. [eiser sub 1] blijft werken in zijn orthodontiepraktijk en stelt zijn kennis, kunde en netwerk ter beschikking en test de materialen die zijn bestemd voor de verkoop, 3. [eiser sub 1] ontvangt inkoopvoordeel voor zijn orthodontiepraktijk, 4. [eiser sub 1] en [gedaagde] delen ieder voor de helft in de winst en het verlies, 5. [eiser sub 1] en [gedaagde] hebben een even grote inbreng in kapitaal in de vof, 6. [eiser sub 1] stelt kosteloos een ruimte in zijn orthodontiepraktijk ter beschikking.
[eiser sub 1] stelt dat hij aanvankelijk heeft afgezien van een vergoeding voor zijn inbreng in de vof om de onderneming een gunstige start te geven. Hij vindt echter dat zijn inbreng (arbeid, kennis, netwerk, goodwill, kantoorruimte) wel degelijk gewaardeerd moet worden (zoals ook voor [gedaagde] is gedaan) en dat dit moet worden verwerkt in de jaarstukken.
[gedaagde] bestrijdt dat er afspraken zijn gemaakt over vergoeding van de inbreng van [eiser sub 1] .
4.18.
De rechtbank ziet geen basis voor het toekennen van een vergoeding aan [eiser sub 1] voor zijn inbreng. Duidelijk is dat [eiser sub 1] en [gedaagde] bij aanvang hebben afgesproken dat aan [gedaagde] een vaste vergoeding toekwam voor zijn arbeid en niet aan [eiser sub 1] . Nergens blijkt uit dat die afspraken voorlopig waren of dat [eiser sub 1] een voorbehoud heeft gemaakt voor wat betreft vergoeding van zijn inbreng. Er is dus geen contractuele basis voor het toekennen van een vergoeding. Uit de stellingen van [eiser sub 1] lijkt te volgen dat hij de afspraken tussen hem en [gedaagde] onevenwichtig vindt omdat [gedaagde] daarvan meer voordeel heeft (gehad) dan hij. Vennoten zijn echter vrij om te bepalen dat zij of één van hen een vast bedrag krijgen/krijgt als vergoeding voor ingebrachte arbeid of kapitaal, naast het aandeel in het resultaat van de vof. Niet gesteld of gebleken is dat de vaste vergoeding voor [gedaagde] zodanig hoog is dat er geen reëel uitzicht op te verdelen winst binnen de vof bestond.
Onterechte privé-opnames
4.19.
Volgens [eiser sub 1] blijkt uit de jaarstukken 2018 dat [gedaagde] € 27.003 aan privé-opnames heeft gedaan, die onverklaard zijn en ook niet met [eiser sub 1] zijn overlegd. [eiser sub 1] stelt dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres sub 2] moet terugbetalen. [gedaagde] stelt, onder verwijzing naar de jaarstukken over 2018, dat hij in 2018 € 26.028 heeft opgenomen en € 13.424 heeft gestort zodat hij per saldo € 12.604 heeft opgenomen, wat veel minder is dan de overeengekomen arbeidsbeloning. [eiser sub 1] heeft deze stelling niet meer weersproken zodat die vaststaat. Ook heeft hij daar geen nieuwe feiten of stellingen tegenover gezet zodat een tekortkoming van [gedaagde] op dit punt niet is komen vast te staan.
Huur externe locatie
4.20.
[eiser sub 1] stelt dat [gedaagde] hem vertelde te worden gepest door personeel van de orthodontiepraktijk en dat hij daarom naar een andere locatie wilde met [eiseres sub 2] . [gedaagde] stelt dat juist [eiser sub 1] wilde dat hij vertrok uit de orthodontiepraktijk. Deze versies staan dus tegenover elkaar. Hoe dan ook is duidelijk dat de sfeer tussen [eiser sub 1] en zijn medewerkers van de orthodontiepraktijk enerzijds en [gedaagde] anderzijds was verslechterd eind 2018. [eiser sub 1] heeft echter niet feitelijk onderbouwd dat hij door [gedaagde] is ‘bewogen’ tot het huren van een externe locatie, zodat zijn vordering daarop strandt.
Vermogen eenmanszaak
4.21.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat het de bedoeling van [eiser sub 1] en [gedaagde] is geweest dat [gedaagde] de onderneming zou voortzetten. Dat is ook gebeurd per de datum van de ontbinding, in de vorm van een eenmanszaak. Er is dan ook geen reden om de exploitatie van de onderneming in de eenmanszaak vanaf 1 januari 2019 te betrekken in de vereffening van de vof per diezelfde datum. Wel zal in de vereffening er rekening mee moeten worden gehouden dat [gedaagde] per 1 januari 2019 de activa en de passiva heeft overgenomen van de vof. In die zin moet de verkoop van de gezamenlijke onderneming van [eiser sub 1] en [gedaagde] aan [gedaagde] nog wel worden ‘afgerekend’. [eiser sub 1] heeft in dat kader opmerkingen gemaakt over het ten onrechte afwaarderen van de voorraad tot liquidatiewaarde, afkoop van het arbeidscontract en afkoop van lopende abonnementen en afkoop van verplichtingen tegenover leveranciers. [gedaagde] heeft tot nu toe niet toegelicht of en op welke manier de overname financieel heeft plaatsgevonden en wat het gevolg is voor de vereffening en verdeling van het vennootschapsvermogen. Hij vordert in reconventie dat [eiser sub 1] het negatieve kapitaalsaldo per 31 december 2018 aan hem voldoet (€ 4.394). Uit zijn berekening kan de rechtbank echter niet afleiden dat en hoe rekening is gehouden met de overname van de onderneming door [gedaagde] .
4.22.
De conclusie uit deze overwegingen is dat de jaarstukken over 2017 en 2018 dienen als basis voor de vereffening van de vof: aangenomen moet worden dat deze een getrouw beeld geven van het vennootschappelijke vermogen over die jaren. Dit betekent dat de vorderingen onder III en VIII in het eindvonnis worden afgewezen. [gedaagde] krijgt de opdracht om uit te leggen wat het financiële gevolg is van de overdracht van de activa en passiva van de onderneming naar zijn eenmanszaak voor de vereffening en verdeling van het vermogen van de vof.
Het vervolg
4.23.
De rechtbank stelt [gedaagde] in de gelegenheid om met een akte inzicht te geven in de vereffening van de vof. Daarbij moet hij uitleggen wat de financiële gevolgen zijn of moeten zijn in de vereffening van de overdracht van de activa en passiva van de onderneming naar zijn eenmanszaak. De rechtbank kan zich voorstellen dat [gedaagde] daarover advies moet inwinnen van een terzake kundige. Daarom is de termijn voor de te nemen akte zes weken. Daarna mag [eiser sub 1] een antwoordakte nemen zes weken na de akte van [gedaagde] . De rechtbank geeft partijen in overweging om, ter voorkoming van verdere kosten, nogmaals te proberen tot een oplossing te komen.
4.24.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 april 2021voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 4.23, waarna [eiser sub 1] op de rol van zes weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: HAB (4727)