ECLI:NL:RBMNE:2021:6648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/16/522065 / FA RK 21-1133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na vervroegde pensionering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van partneralimentatie. De man, die vervroegd met pensioen gaat, verzoekt om een verlaging van de partneralimentatie die hij aan de vrouw moet betalen. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de man € 4.700,- bruto per maand zou betalen, maar hij stelt dat zijn financiële situatie is veranderd door zijn vervroegde pensionering. De vrouw is het niet eens met de wijziging en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man zijn dienstverband verliest bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank wijst erop dat de man niet kan worden verplicht om zijn pensioen anders in te richten om de alimentatie te kunnen blijven betalen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man vanaf [2021] € 1.635,- per maand aan partneralimentatie moet betalen en vanaf 1 augustus 2022 € 1.500,- per maand. De rechtbank sluit indexering van de alimentatie uit en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De beslissing is genomen in het openbaar en partijen zijn ieder verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/16/522065 / FA RK 21-1133
Partneralimentatie
Beschikking van 22 november 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. van Gestel,
t e g e n
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.W.M. Splinter.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 19, binnengekomen op 14 mei 2021;
het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 4, met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek);
de brief van de man van 5 november 2021, met bijlagen 20 tot en met 34;
e brief van de vrouw van 6 november 2021, met bijlagen 5 tot en met 12, en;
de brief van de man van 10 november 2021, met bijlagen 34 (dubbel genummerd) tot en met 37.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 16 november 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door mr. Van Gestel, en;
de vrouw, bijgestaan door mr. Splinter.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van:
-
[A], geboren in [geboorteplaats] op [1998] , en;
-
[B], geboren in [geboorteplaats] op [2001] .
[A (voornaam)] en [B (voornaam)] studeren beiden en wonen op kamers.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. Deze afspraken zijn vastgesteld in het echtscheidingsconvenant, dat zij op 24 mei 2016 hebben ondertekend. De afspraken over de kinderen hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan, dat zij op 18 december 2015 hebben ondertekend.
2.3.
In dat convenant hebben zij onder meer het volgende afgesproken:
“(…)
Artikel 2. PARTNERALIMENTATIE
(…)
Alimentatie vanaf levering woning tot 1 augustus 2022
2.2
Met ingang van de datum waarop de in artikel 3 genoemde echtelijke woning aan
de man wordt geleverd, dan wel de datum waarop de vrouw op grond van artikel
3.8
zal zijn verhuisd, zal hij aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een
partneralimentatie voldoen van € 4.700,- bruto per maand. Partijen zijn daarbij
onder meer uitgegaan van een inkomen man van € 182.876,00 bruto per jaar
inclusief vakantiegeld en bonus. Deze alimentatie wordt niet jaarlijks geïndexeerd
en kan alleen worden gewijzigd bij een onvrijwillige inkomensteruggang van de
man ten opzichte van zijn in 2016 genoten inkomen en voor zover zijn draagkracht
in dat geval onvoldoende is om de overeengekomen partneralimentatie te betalen
of wanneer de vrouw met haar eigen arbeidsinkomsten en de alimentatie boven
de huwelijksgerelateerde behoefte komt zoals is bepaald in artikel 2.7 en 2.8 van
dit convenant.
2.3
Wanneer de in artikel 2.2 genoemde partneralimentatie voor 1 augustus 2022 op
grond van de in artikel 2.2 gewijzigde omstandigheden dient te worden verlaagd,
zullen partijen aan de hand van de dan geldende Trema-richtlijnen de
partneralimentatie vaststellen dan wel door de rechter laten vaststellen, waarbij bij
een verlaging van de alimentatie vanwege een onvrijwillige inkomensteruggang
van zijn zijde, de man in ieder geval uit eigen middelen de uitkomst van de in
onderling overleg dan wel door de rechtbank verlaagde partneralimentatie zal verhogen teneinde zoveel mogelijk op de benodigde € 4.700,00 bruto per maand uit te komen, met dien verstande dat die verhoging maximaal € 600,00 bruto per
maand zal zijn.
Alimentatie vanaf 1 augustus 2022 tot 1 januari 2027
2.4
Met ingang van 1 augustus 2022, de datum waarop de man de
pensioengerechtigde leeftijd bereikt en de pensioenverevening van het door de
man opgebouwde ouderdomspensioen ingevolge artikel 6.3 zal ingaan, eindigt de
in artikel 2.2 genoemde partneralimentatie en zullen partijen aan de hand van de
nieuwe draagkracht van de man en de dan geldende behoefte van de vrouw de
partneralimentatie opnieuw vaststellen. Partijen gaan ervan uit dat de
partneralimentatie vanaf 1 augustus 2022 € 1.500,- bruto per maand kan
bedragen.
In de op te stellen draagkrachtberekening worden niet de uitkeringen van de man
vanaf 2022 uit zijn lijfrenteverzekering bij Aegon onder nummer [nummer]
betrokken, tenzij de resterende draagkracht een partneralimentatie van € 1.500,- niet kan dragen. Alleen in dat geval wordt de lijfrente uitkering in de draagkrachtberekening betrokken, uitsluitend voor zover nodig om een
partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand te kunnen voldoen. Ook deze
alimentatie wordt niet geïndexeerd.
2.5
In afwijking van de wettelijke termijn komen partijen overeen dat op de man een
onderhoudsplicht voor de vrouw rust tot uiterlijk 1 januari 2027, tenzij de vrouw
voor die tijd hertrouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of gaat
samenwonen als ware gehuwd, in welk geval artikel 2.9 en 2.10 gelden. De vrouw
doet derhalve definitief afstand van de mogelijkheid om verlenging van de
alimentatietermijn te verzoeken en deze afspraak kan ook niet worden gewijzigd
op grond van een wijziging van omstandigheden.
(…)
2.7
Partijen hebben de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.875,- netto per maand. Dit bedrag van € 3.875,- wordt jaarlijks per 1 januari, voor het eerst op 1 januari 2017, verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de alimentatie op grond van artikel 1:402a BW wordt verhoogd.
(…)”
2.4.
Het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan maken onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking van 1 juli 2016.
2.5.
De man wil dat het bedrag aan partneralimentatie met ingang van [2021] wordt gewijzigd in € 466,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2023 in € 265,- bruto per maand. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de bijdrage vanaf dat moment niet meer betalen.
2.6.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de partneralimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man voor de periode [2021] tot en met 31 juli 2022 een bedrag van € 1.635,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 augustus 2022 € 1.500,- per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Hier is sprake van een wijziging van omstandigheden, want de man bereikt op [2021] de pensioengerechtigde leeftijd als gevolg waarvan zijn dienstverband bij [onderneming] B.V. op [2021] zal eindigen. Daar doet niet aan af dat in het echtscheidingsconvenant is uitgegaan van een latere pensioendatum van de man. De pensioendatum van de man is door het Pensioenakkoord en dus buiten invloed van de man om vervroegd van [2022] naar [2021] .
3.3.
Ter zitting heeft de man verklaard bereid te zijn de door de rechtbank te berekenen bijdrage tot 1 augustus 2022 te vermeerderen met € 600,- bruto per maand die partijen in het convenant zijn overeengekomen op het moment dat er sprake zou zijn van een ‘onvrijwillige inkomensteruggang’. Gezien dit aanbod kan in het midden blijven of de man ontvankelijk is vanwege een ‘onvrijwillige inkomensteruggang’ (artikel 2.2 van het convenant) of vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (artikel 2.4 van het convenant). Overigens maakt, naar het oordeel van de rechtbank, de toepassing van één van die artikelen van het convenant niet dat de man de overeengekomen partneralimentatie in zijn geheel moet blijven doorbetalen.
ingangsdatum
3.4.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum [2021] (de datum waarop het dienstverband van de man vanwege pensionering eindigt), omdat vanaf dat moment het inkomen van de man zal wijzigen en de vrouw hierover al in een vroeg stadium op de hoogte is gesteld. Vanwege het aanbod van de man de nieuwe partneralimentatie tot 1 augustus 2022 te verhogen, rekent de rechtbank in twee periodes:
 van [2021] tot en met 31 juli 2022, en;
 vanaf 1 augustus 2022.
Omdat de tarieven voor 2022-1 nog niet definitief zijn, rekent de rechtbank met de tarieven voor 2021-2. Ook rekent de rechtbank om praktische redenen vanaf 1 augustus 2022 met de omstandigheid dat [B (voornaam)] 21 jaar wordt. De verjaardag van [B (voornaam)] ligt namelijk kort voor 1 augustus 2022. Daarnaast rekent de rechtbank met de lagere belastingtarieven voor AOW-gerechtigden, omdat het aangepaste belastingtarief voor 2021 slechts voor één maand van toepassing zou zijn en alimentatie voor de toekomst wordt berekend.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.6.
De behoefte van de vrouw staat niet ter discussie. De rechtbank neemt daarom de door partijen in het convenant van 24 mei 2016 vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte over en stelt deze vast op € 3.875,- netto per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is de behoefte nu € 4.324,- netto per maand. [3]
behoeftigheid
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 4.324,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.7.
De vrouw heeft geen eigen inkomsten. De rechtbank vindt dat van de vrouw niet verwacht kan worden dat zij in staat is om het bedrag van haar behoefte volledig of grotendeels zelfstandig te verdienen. Mogelijk zou zij wel voor een deel in haar behoefte moeten kunnen voorzien. De vrouw heeft thans geen eigen inkomsten en heeft behoefte aan een bijdrage van de man van € 4.324,- netto per maand. Gelet op de hierna te maken draagkrachtberekeningen kan in het midden blijven of de vrouw een fictief inkomen moet worden toegerekend, nu ook bij een fictief eigen inkomen behoefte ter grootte van de draagkracht van de man overblijft. Als de partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 7.715,- per maand. [4]
draagkracht man
3.8.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
[2021] tot en met 31 juli 2022
3.9.
Uit het arbeidscontract van de man blijkt dat zijn dienstverband van rechtswege eindigt op de eerste van de maand waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dat er in die situatie geen beëindigingsvergoeding uitgekeerd wordt. De man zal om die reden vanaf [2021] geen inkomen uit arbeid meer ontvangen. De rechtbank rekent met een pensioenuitkering, zoals deze blijkt uit de offertes van de pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen die de man heeft overgelegd. Dat betreft een pensioenuitkering die het hele leven van de man gelijk blijft. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man ook de keuze had om in de eerste jaren na zijn pensionering een hoger pensioen te ontvangen ten koste van een lager pensioen in latere jaren, en dat, nog steeds volgens de vrouw, de man deze keuze moet maken om de vrouw zoveel mogelijk van partneralimentatie te voorzien. De man heeft namelijk een bepaalde keuzevrijheid bij het inrichten van zijn pensioen. Van de man kan niet worden gevergd dat hij zich nu om zijn draagkracht te verhogen een hoger pensioen laat uitkeren en dan in latere jaren genoegen moet nemen met een lager pensioen. De tekst en geest van het convenant leiden niet tot dat oordeel, nu partijen steeds van de draagkracht van de man zijn uitgegaan, zonder dat daarbij is bepaald, of kan worden aangenomen dat is bedoeld, dat de man ten nadele van zichzelf alle mogelijke beslissingen moet nemen om zoveel mogelijk partneralimentatie te kunnen betalen, zoals het standpunt van de vrouw in de kern luidt.
3.10.
Wel houdt de rechtbank rekening met de uitkering die de man ontvangt uit hoofde van de lijfrenteverzekering bij Aegon. In artikel 2.4 van het convenant hebben partijen namelijk afgesproken dat deze uitkering bij de berekening van de draagkracht moet worden meegenomen als anders de draagkracht van de man onder de € 1.500,- bruto per maand zou komen. Dat is hier het geval. Ook houdt de rechtbank rekening met de pensioenuitkering van Nationale Nederlanden, die de man nog moet verevenen met zijn eerste ex-partner. Nu voor de rechtbank niet duidelijk is welk deel verevend moet worden, betrekt de rechtbank de gehele, zij het beperkte, uitkering in de berekening.
De rechtbank houdt geen rekening met (overig) inkomen uit vermogen, omdat uit de stukken niet is gebleken dat de man – naast een overwaarde van de woning – over substantieel vermogen beschikt. Dat de man in de jaren na de scheiding de mogelijkheid had substantieel vermogen op te bouwen is gezien de betwisting door de man niet aannemelijk. Daarnaast gaat het naar het oordeel van de rechtbank te ver om van de man te verwachten dat hij bij het beheer van dit vermogen steeds rekening houdt met toekomstige partneralimentatieaanspraken van de vrouw, laat staan dat van hem moet worden gevergd dat hij dat vermogen zoveel mogelijk liquide maakt om zijn draagkracht te vergroten. De rechtbank wijst naar het hiervoor overwogene op dit punt.
3.11.
Gezien het voorgaande en gelet op de overgelegde stukken rekent de rechtbank vanaf [2021] met de volgende inkomsten van de man:
 een pensioenuitkering van Nationale Nederlanden van € 8.201,- bruto per jaar;
 een (nog te verevenen) pensioenuitkering van Nationale Nederlanden van € 636,- bruto per jaar;
 een pensioenuitkering van Zwitserleven van € 19.984,- bruto per jaar;
 een pensioenuitkering van Zwitserleven van € 1.476,- bruto per jaar;
 een pensioenaanvulling van ABN AMRO uit hoofde van de lijfrenteverzekering bij Aegon van € 10.065,- bruto per jaar;
 een bezoldiging voor zijn nevenfunctie als [.] van de raad van toezicht van € 6.100,- bruto per jaar;
 een AOW-uitkering van € 11.292,- bruto per jaar, en
 een uitkering van Nationale Nederlanden uit hoofde van een beleggingsverzekering van € 4.800,- netto per jaar.
De rechtbank berekent dat de man daarvan € 3.801,- netto per maand overhoudt. [5]
3.12.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man moet betalen van dit netto besteedbaar inkomen. Al deze kosten bij elkaar opgeteld wordt het ‘draagkrachtloos inkomen’ genoemd. Bij de bepaling van dit draagkrachtloos inkomen is de rechtbank uitgegaan van de in de bijlage vermelde lasten. [6] Voor zover daar aanleiding voor is, licht de rechtbank deze lasten als volgt toe.
3.13.
De rechtbank houdt rekening met de helft van de hypotheekrente en -aflossing. In tegenstelling tot de man houdt de rechtbank geen rekening met de rente en aflossing die de man aan zijn partner dient te voldoen uit hoofde van een lening. De man en zijn partner hebben de woning na de scheiding van partijen overgenomen in de verhouding 60/40, waarbij de partner van de man haar aandeel in de woning in feite met eigen vermogen heeft voldaan. De man heeft echter niet aannemelijk gemaakt waarom hij deze investering van zijn partner in haar aandeel in de gezamenlijke woning moet aflossen. Dat de man aan zijn partner een zekerheid heeft willen verstrekken omdat zij aansprakelijk is voor de hypothecaire lening op naam van de man brengt niet mee dat hij haar investering moet terugbetalen. Tegenover haar investering staat namelijk haar aandeel in de woning. Los daarvan is ook niet aannemelijk geworden waarom deze extra lasten voorrang zouden moeten hebben op de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw. Van de man mag verwacht worden dat hij voor de lasten van de lening van zijn partner zijn vrije ruimte aanwendt.
De rechtbank houdt rekening met een bedrag aan eigenaarslasten van € 95,- per maand. De man heeft voldoende aangetoond dat de werkelijke eigenaarslasten € 190,- per maand bedragen. Daarvan komt de helft voor rekening van zijn partner, zodat voor de man € 95,- per maand resteert.
3.14.
Omdat partijen voor [B (voornaam)] onderhoudsplichtig zijn tot haar 21e jaar, houdt de rechtbank tot 1 augustus 2022 op de hieronder vermelde wijze rekening met de overeengekomen bijdrage van de man aan [B (voornaam)] . De behoefte van kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt is namelijk belangrijker dan de behoefte van de partner. [7] Ter zitting heeft de man ook verklaard dat hij de kosten van [B (voornaam)] voldoet, zij het middels verrekening van voorgeschoten kosten (collegegeld). Na correctie voor de inflatie bedraagt deze alimentatie in 2021 € 539,- per maand. [8]
3.15.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan na aftrek van het totale draagkrachtloos inkomen van € 1.818,- per maand een bedrag van € 1.983,- netto per maand over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 1.190,- netto per maand. De overige 40% kan de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). Zoals hiervoor is besproken, gaat de kinderalimentatie voor op de partneralimentatie. Daarom brengt de rechtbank de kosten die de man voor [B (voornaam)] maakt in mindering op het bedrag van € 1.190,- per maand. Er resteert een netto draagkracht voor partneralimentatie van € 651,- per maand.
3.16.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting, zodat hij meer ruimte heeft voor partneralimentatie. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 1.035,- bruto per maand. Gezien het aanbod van de man zoals hierboven vermeld, vermeerdert de rechtbank deze draagkracht met € 600,- bruto per maand. De man dient dan tot en met 31 juli 2022 een partneralimentatie van € 1.635,- bruto per maand aan de vrouw te voldoen.
vanaf 1 augustus 2022
3.17.
Vanaf 1 augustus 2022 eindigt de extra bijdrage van de man van € 600,- bruto per maand. Daarnaast zijn partijen op basis van de wet niet meer onderhoudsplichtig voor [B (voornaam)] , de onderlinge afspraak over een studiebijdrage in het ouderschapsplan daargelaten. Een bijdrage aan [B (voornaam)] of [A (voornaam)] gaat daarom niet langer meer voor op de partneralimentatie en de vrouw heeft gezegd dat daarmee in de berekening geen rekening mee moet worden gehouden, waar de man zich bij neerlegt. Dit betekent dat de man een draagkracht heeft voor partneralimentatie van € 1.190,- netto per maand. Rekening houdend met het belastingvoordeel is de draagkracht van de man € 1.844,- per maand. [9]
3.18.
In artikel 2.4 van het convenant hebben partijen afgesproken dat de uitkeringen uit hoofde van de lijfrenteverzekering bij Aegon enkel in de draagkrachtberekening mee zouden worden genomen voor zover dat nodig is om een partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand te kunnen betalen. De rechtbank beperkt om die reden de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie tot € 1.500,- bruto per maand. Partijen hebben de indexering van deze alimentatie uitgesloten. De rechtbank zal daarom ook de indexering uitsluiten.
vanaf 1 januari 2023
3.19.
De rechtbank merkt nog op dat met ingang van 1 januari 2023 de inkomsten van de man uit hoofde van zijn nevenfunctie van € 6.100,- bruto per jaar komen te vervallen. Indien er voor het overige geen wijzigingen hebben plaatsgevonden heeft deze inkomensvermindering geen gevolgen voor de hoogte van de partneralimentatie. De bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen wordt in dat geval nog steeds – al is het in mindere mate – beperkt tot € 1.500,- bruto per maand. [10]
alimentatie vooruitbetalen
3.20.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.22.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 24 mei 2016 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2016, en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf [2021] € 1.635,- bruto per maand bedraagt en vanaf 1 augustus 2022 € 1.500,- bruto per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
sluit de indexering van de partneralimentatie, zoals bepaald onder 4.1, uit;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.J.C. van Leeuwen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021 door mr. A.E. Sutorius-van Hees, eveneens rechter, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: brutering overeengekomen huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 2: brutering behoefte
Bijlage 3: draagkrachtberekening man vanaf [2021]
Bijlage 4: brutering overeengekomen kinderalimentatie
Bijlage 5: draagkracht van de man vanaf 1 augustus 2022
Bijlage 6: draagkracht van de man vanaf 1 januari 2023

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering overeengekomen huwelijksgerelateerde behoefte
4.Bijlage 2: brutering behoefte
5.Bijlage 3: draagkracht van de man vanaf [2021]
6.Bijlage 3: draagkracht van de man vanaf [2021]
7.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
8.Bijlage 4: brutering overeengekomen kinderalimentatie
9.Bijlage 5: draagkracht van de man vanaf 1 augustus 2022
10.Bijlage 6: draagkracht van de man vanaf 1 januari 2023