Overwegingen
1. Het Uwv handhaaft zijn besluit dat de pensioenuitkering van eiseres als inkomen moet worden aangemerkt. Dat heeft tot gevolg dat het inkomen van eiseres meer bedraagt dan 87,5% van het WW-maandloon, waardoor zij geen recht heeft op een WW-uitkering.
2. Het geschil gaat over de vraag of het Uwv terecht de pensioenuitkering van eiseres heeft aangemerkt als inkomen en in mindering heeft gebracht op haar WW-uitkering. Eiseres vindt dit niet terecht en onrechtvaardig. Zij krijgt nu geen WW-uitkering, terwijl zij wel een urenverlies heeft van 9 uren. Eiseres is van mening dat zij er op mocht vertrouwen dat zij een WW-uitkering zou krijgen, omdat het Uwv die aan haar had toegekend.
3. In artikel 47 van de WW staat de berekening van de hoogte van de WW-uitkering. Inkomen in verband met arbeid wordt hierop in mindering gebracht.
In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid wordt verstaan. Voor de WW wordt als inkomen (in verband met arbeid) onder andere beschouwd: een periodieke uitkering vanuit een dienstbetrekking die wordt uitgekeerd bij wijze van een oudedagsvoorziening, of een uitkering die daaraan voorafgaat, of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Uitzonderingssituaties op de hoofdregel
4. Er zijn drie uitzonderingen op de hoofdregel dat een pensioenuitkering als inkomen wordt gezien.
Beoordeling van de beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat in haar geval de tweede uitzondering zich voordoet, die vermeld staat in het zevende lid van artikel 3:5 van het AIB. Zij ontving immers haar pensioenuitkering al per 1 juni 2019, dus voorafgaand aan haar WW-uitkering.
6. De uitzondering die volgens eiseres op haar situatie van toepassing is, luidt:
Een pensioenuitkering wordt niet in mindering gebracht op de WW-uitkering, indien de uitkering al werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering op grond van de WW is ontstaan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitzondering niet van toepassing op de situatie van eiseres. Eiseres is op 1 januari 2015 gaan werken bij [werkgever 1] . Zij ontvangt haar pensioenuitkering pas per 1 juni 2019 en dus niet al voorafgaand aan de start van haar dienstverband bij [werkgever 1] .
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert ook aan dat het niet gerechtvaardigd is dat haar pensioenuitkering, die haar van rechtswege is toegekend en los staat van de twee dienstverbanden, wordt gekort op haar WW-uitkering.
9. Ook deze grond slaagt niet naar het oordeel van de rechtbank. Het Uwv is gehouden de wet- en regelgeving toe te passen. Op grond van de WWheeft eiseres geen recht op een WW-uitkering indien zij méér inkomen geniet dan 87,5% van haar maandloon. Op grond van de AIB heeft het Uwv de pensioenuitkering als inkomen moeten meerekenen.
10. Eiseres doet ter zitting ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Uwv had aan haar een WW-uitkering toegekend en zij mocht erop vertrouwen dat zij daar recht op had.
11. Ook deze grond slaagt niet naar het oordeel van de rechtbank. Aan het feit dat het Uwv de WW-uitkering al drie maanden aan eiseres had uitbetaald, kan eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de uitkering niet zou worden herzien en teruggevorderd. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat de pensioenuitkering moest worden aangemerkt als inkomen, waardoor haar inkomen meer is dan 87,5% van het maandloon. Er bestond daarom geen recht op een WW-uitkering. Het Uwv heeft daardoor zijn besluit tot toekenning van de WW-uitkering moeten herzien.
Hieruit volgt ook dat de WW-uitkering aan eiseres onverschuldigd is uitbetaald.
12. In de wetis bepaald dat de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd. Het Uwv heeft daarom moeten overgegaan tot terugvordering van de aan eiseres verstrekte WW-uitkering. Eiseres heeft het door het Uwv vastgestelde bedrag van de terugvordering niet gemotiveerd betwist. Van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien, is niet gebleken.
13. Het bestreden besluit is terecht genomen. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
14. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
15. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: