ECLI:NL:RBMNE:2021:67

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Maachi, en verweerder, Centrum Indicatiestelling Zorg, vertegenwoordigd door mr. J.E. Koedood. Eiser had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door verweerder bij besluit van 6 december 2019 was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor zorg op basis van de Wlz, wat eiser betwistte door bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar werd ongegrond verklaard bij besluit van 7 mei 2020, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat hij een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid had, te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het medisch advies van de medisch adviseur van verweerder zorgvuldig tot stand was gekomen en dat eiser geen medische stukken had overgelegd die de beoordeling van de medisch adviseur in twijfel trokken. De rechtbank benadrukte dat eiser in staat was om hulp in te roepen en dat de medische informatie in het dossier dit bevestigde.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de stelling van eiser over regieproblemen niet nader was toegelicht of onderbouwd, en dat persoonlijke begeleiding vanuit de gemeente mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak openbaar is gedaan. Eiser kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2398

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi)
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Besluit:

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van 28 november 2019 afgewezen. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden [1] om in aanmerking te komen voor zorg op grond van de Wlz.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, leidt voor verweerder niet tot een andere conclusie. Daarbij baseert verweerder zich op een medisch rapport van 27 maart 2020 van medisch adviseur [medisch adviseur].
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 5 januari 2021. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Niet in geschil is dat bij eiser sprake is van de grondslag somatische aandoening en lichamelijke handicap. In geschil is de vraag of hij op grond daarvan een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Alleen als daarvan sprake is, voldoet eiser aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz.
3. Verweerder heeft zich op basis van het medisch advies van zijn medisch adviseur op het standpunt gesteld dat bij eiser geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Eiser stelt in beroep dat deze conclusie onjuist is dan wel dat deze conclusie onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4. De rechtbank ziet in de gronden van beroep geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op het medisch advies heeft mogen baseren. Eiser heeft in beroep geen (medische) stukken overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de medisch adviseur van verweerder. De rechtbank oordeelt dat het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen: de beschikbare medische informatie is bestudeerd en kenbaar meegewogen. Ook is er contact geweest met eiser. In het medisch advies is vervolgens eenduidig en inzichtelijk gemotiveerd waarom eiser niet aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz voldoet.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stelling dat wel sprake is van noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid, in beroep niet heeft onderbouwd. De rechtbank kan deze stelling dan niet volgen. Dat eiser geen hulp kan inroepen, zoals hij stelt, blijkt ook nergens uit. De medische stukken in het dossier duiden er juist op dat eiser hiertoe wel in staat is.
De stelling van eiser dat sprake is van regieproblemen, is verder niet nader toegelicht of onderbouwd. Bovendien leiden regieproblemen op zichzelf niet tot toegang tot de Wlz.
Dat eiser persoonlijke begeleiding nodig heeft, leidt op zichzelf evenmin tot toegang tot de Wlz. Zoals eiser ter zitting heeft verklaard, kan en wordt persoonlijke begeleiding ook vanuit de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekt.
Wanneer eiser door een plotselinge bloeding in een levensbedreigende situatie terecht komt, kan hij blijkens de medische adviezen gebruik maken van alarmsystemen waarbij geen handkracht vereist is. Verweerder heeft in beroep gemotiveerd dat eiser gebruik kan maken van alarmsystemen die werken op stemgeluid. Voor zover eiser een nadere motivering en onderbouwing van de beschikbaarheid en bruikbaarheid van deze alarmsystemen wenst, wordt een dergelijke motivering niet vereist in de wet- en regelgeving. Verder heeft eiser gesteld dat regelmatige controles het risico op een spontane bloeding niet kunnen voorkomen. Eiser heeft niet nader toegelicht of onderbouwd waar zijn stelling op is gebaseerd. Uit de beschikbare medische informatie blijkt juist dat regelmatige controles een bloeding wel kunnen voorkomen. Zelfs als zich toch een bloeding zou voordoen, geldt dat eiser blijkens het medisch advies in staat wordt geacht met een alarmsysteem hulp in te roepen.
Voor zover eiser stelt dat het advies van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 2 november 2018 een ander beeld schetst van eisers’ situatie, ziet de rechtbank in deze stelling ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en zorgvuldigheid van het medisch advies van de medisch adviseur van verweerder. Het advies van [verzekeringsarts] betreft geen recent advies en is gebaseerd op een ander toetsingskader dan de toetsing of eiser voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot de Wlz. Bovendien is het advies van [verzekeringsarts] meegewogen door de medisch adviseur in deze zaak en ziet de rechtbank niet dat zij dat op onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft gedaan. Eiser heeft ook geen contra expertise overgelegd.
De rechtbank ziet, nu er geen twijfel bestaat over de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch advies, geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
6. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.
De rechter is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 3.2.1 van de Wlz