ECLI:NL:RBMNE:2021:670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om adresonderzoek en de ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitschrijving uit de Basis Registratie Personen

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere om een adresonderzoek in te stellen naar de inschrijving van [A] op hun adres. Op 6 november 2019 heeft verweerder hen geïnformeerd dat het adresonderzoek was uitgevoerd en dat [A] per 30 oktober 2019 van hun adres was uitgeschreven. Eisers waren het niet eens met deze datum en hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2020, waarin hun bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 6 november 2019 geen besluit is, omdat eisers geen belanghebbenden zijn bij de uitkomst van het adresonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkomst van het onderzoek alleen van toepassing is op [A] en niet op eisers. De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers onvoldoende belang hebben bij de rectificatie van de datum van uitschrijving van [A]. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn op 19 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A. de Kruijf-Nijkamp).

Procesverloop

Bij brief van 6 november 2019 heeft verweerder eisers bericht dat het door hen verzochte adresonderzoek is uitgevoerd en dat [A] per 30 oktober 2019 van hun adres is uitgeschreven.
In het besluit van 26 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij voor twee documenten (het voornemen tot ambtshalve uitschrijving uit de BRP van [A] en een verhuisaangifte van [A] ) een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 29 oktober 2020 heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld dat de verzochte beperkte kennisname slechts gerechtvaardigd is voor zover het de persoons- en contactgegevens van [A] betreft. Daarop heeft verweerder de documenten alsnog aan eisers verstrekt met weglakking van de persoons- en contactgegevens van [A] .
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op 17 augustus 2019 hebben eisers verweerder per e-mail verzocht om een adresonderzoek in te stellen naar de inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) van [A] op hun adres [adres] in [woonplaats] .
Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een melding van een persoon in de zin van de Circulaire Adresonderzoek BRP van 1 november 2018. Verweerder heeft een adresonderzoek ingesteld en eisers bij brief van 6 november 2019 bericht dat het onderzoek is afgerond en dat [A] per 30 oktober 2019 van hun adres wordt uitgeschreven.
Eisers zijn het niet eens met de datum van 30 oktober 2019. Zij willen dat [A] per 1 of uiterlijk 14 augustus 2019 van hun adres wordt uitgeschreven. Daarom hebben zij bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 6 november 2019.
Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 6 november 2019 geen besluit is. Eisers hebben verzocht om een adresonderzoek en dat is verricht. maar zij zijn geen belanghebbenden bij de uitkomst daarvan.
Ten overvloede heeft verweerder nog overwogen dat ook als het verzoek van eisers zou worden opgevat als een correctieverzoek in de zin van artikel 2.58 van de Wet basisregistratie personen (Brp), dit geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Een verzoek om rectificatie kan alleen worden ingediend door een belanghebbende en dat zijn eisers niet.
Eisers voeren aan dat hun bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij hebben wel degelijk een rechtstreeks en eigen belang bij de juiste registratie van huurders op hun adres. In de Nota Woningsplitsing en Kamerbewoning heeft verweerder immers bepaald dat kamerverhuur mogelijk is, indien de kamers in de woning worden bewoond door elk één persoon. Door de uitschrijving van [A] per 30 oktober 2019 ontstaat de situatie dat zij gedurende twee maanden administratief in overtreding zijn, omdat zich op 1 september 2019 een nieuwe huurder heeft ingeschreven op het adres en het er nu dus op lijkt dat er tijdelijk twee huurders verbleven op één kamer. Hier kunnen eisers in de toekomst nadelige gevolgen van ondervinden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eisers om een adresonderzoek terecht opgevat als een melding van een persoon als bedoeld in de Circulaire adresonderzoek BRP. De uitkomst van dit adresonderzoek kan een besluit opleveren, maar dit is alleen het geval ten aanzien van de persoon van wie de adresgegevens zijn onderzocht en als gevolg daarvan worden gewijzigd. Dat is in dit geval [A] en dat zijn niet eisers. De brief van 6 november 2019 aan eisers is dan ook enkel informatief van aard en geen tot hen gericht besluit. De mogelijkheid dat eisers in de toekomst hinder ondervinden van een inschrijving op hun adres van een persoon die er niet meer woont, is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Eisers kunnen deze omstandigheid aan de orde stellen in een eventuele toekomstige procedure volgend op rechtsgevolgen waardoor eisers in hun belangen worden geschaad.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eisers geen belanghebbenden zijn bij een verzoek om rectificatie van de datum van uitschrijving van [A] op hun adres. Een correctieverzoek als bedoeld in artikel 2.58 van de Brp ziet uitsluitend op rectificatie van gegevens die op de aanvrager van het correctieverzoek zelf betrekking hebben, zijn eigen persoonsgegevens dus. Daarvan is in dit geval geen sprake. De wijziging van de datum adresuitschrijving van [A] in de BRP kan alleen hij aanvragen door een dergelijk correctieverzoek in te dienen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.