Op 17 augustus 2019 hebben eisers verweerder per e-mail verzocht om een adresonderzoek in te stellen naar de inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) van [A] op hun adres [adres] in [woonplaats] .
Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een melding van een persoon in de zin van de Circulaire Adresonderzoek BRP van 1 november 2018. Verweerder heeft een adresonderzoek ingesteld en eisers bij brief van 6 november 2019 bericht dat het onderzoek is afgerond en dat [A] per 30 oktober 2019 van hun adres wordt uitgeschreven.
Eisers zijn het niet eens met de datum van 30 oktober 2019. Zij willen dat [A] per 1 of uiterlijk 14 augustus 2019 van hun adres wordt uitgeschreven. Daarom hebben zij bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 6 november 2019.
Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 6 november 2019 geen besluit is. Eisers hebben verzocht om een adresonderzoek en dat is verricht. maar zij zijn geen belanghebbenden bij de uitkomst daarvan.
Ten overvloede heeft verweerder nog overwogen dat ook als het verzoek van eisers zou worden opgevat als een correctieverzoek in de zin van artikel 2.58 van de Wet basisregistratie personen (Brp), dit geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Een verzoek om rectificatie kan alleen worden ingediend door een belanghebbende en dat zijn eisers niet.
Eisers voeren aan dat hun bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij hebben wel degelijk een rechtstreeks en eigen belang bij de juiste registratie van huurders op hun adres. In de Nota Woningsplitsing en Kamerbewoning heeft verweerder immers bepaald dat kamerverhuur mogelijk is, indien de kamers in de woning worden bewoond door elk één persoon. Door de uitschrijving van [A] per 30 oktober 2019 ontstaat de situatie dat zij gedurende twee maanden administratief in overtreding zijn, omdat zich op 1 september 2019 een nieuwe huurder heeft ingeschreven op het adres en het er nu dus op lijkt dat er tijdelijk twee huurders verbleven op één kamer. Hier kunnen eisers in de toekomst nadelige gevolgen van ondervinden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eisers om een adresonderzoek terecht opgevat als een melding van een persoon als bedoeld in de Circulaire adresonderzoek BRP. De uitkomst van dit adresonderzoek kan een besluit opleveren, maar dit is alleen het geval ten aanzien van de persoon van wie de adresgegevens zijn onderzocht en als gevolg daarvan worden gewijzigd. Dat is in dit geval [A] en dat zijn niet eisers. De brief van 6 november 2019 aan eisers is dan ook enkel informatief van aard en geen tot hen gericht besluit. De mogelijkheid dat eisers in de toekomst hinder ondervinden van een inschrijving op hun adres van een persoon die er niet meer woont, is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Eisers kunnen deze omstandigheid aan de orde stellen in een eventuele toekomstige procedure volgend op rechtsgevolgen waardoor eisers in hun belangen worden geschaad.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eisers geen belanghebbenden zijn bij een verzoek om rectificatie van de datum van uitschrijving van [A] op hun adres. Een correctieverzoek als bedoeld in artikel 2.58 van de Brp ziet uitsluitend op rectificatie van gegevens die op de aanvrager van het correctieverzoek zelf betrekking hebben, zijn eigen persoonsgegevens dus. Daarvan is in dit geval geen sprake. De wijziging van de datum adresuitschrijving van [A] in de BRP kan alleen hij aanvragen door een dergelijk correctieverzoek in te dienen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.