Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
gemachtigde: G. Gieben,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan over een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de woning aan de [adres] te [plaats] vastgesteld op € 341.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 2 juni 2021 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft onderbouwd met een taxatierapport en een taxatiematrix. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze niet hoger dan € 290.000,- mocht zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 341.000,- niet te hoog is, en dat de taxatiematrix voldoende inzicht biedt in de waardebepaling.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verzoeken van eiser om bepaalde gegevens te verstrekken, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat eiser in beroep alsnog kennis heeft kunnen nemen van de gevraagde gegevens. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, verweerder veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht aan eiser toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Dulk, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier.