In deze zaak hebben de erven van eisers beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de WOZ-waarde van hun woning had vastgesteld op € 400.000,- voor het belastingjaar 2019. In de beschikking van 11 februari 2020 werd deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na bezwaar van eisers werd de WOZ-waarde verlaagd naar € 368.000,-. Eisers waren het niet eens met deze waarde en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 2 juli 2021, waarbij eisers vertegenwoordigd waren door A. van den Dool, terwijl verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, terwijl eisers een gemachtigde hadden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 in stand gelaten.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.333,-, en bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht van € 47,- vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen en is openbaar gemaakt op 29 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.