ECLI:NL:RBMNE:2021:6754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
16/113285-20; 16/014037-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dreigend gedrag en verkeersdelicten met alcoholgebruik in Lelystad

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2021, stonden de verdachte en medeverdachte terecht voor een reeks ernstige strafbare feiten die zich op 22 april 2020 in Lelystad hebben voorgedaan. De zaak begon toen de verdachte en medeverdachte, uit onvrede over de snelheid van de auto van aangever [slachtoffer 2], dreigend op hem afkwamen, waarbij de medeverdachte een baksteen vasthield. Aangever voelde zich bedreigd en reed weg, maar de verdachte en medeverdachte volgden hem in hun auto, wat resulteerde in een gevaarlijke achtervolging door een woonwijk. Tijdens deze achtervolging reed de verdachte met een te hoge snelheid en negeerde hij verkeersregels, wat leidde tot een aanrijding met de auto van aangever.

Na de aanrijding stapten de verdachte en medeverdachte uit hun auto en gebruikten geweld tegen aangever, waarbij de verdachte hem meerdere keren met een stuk hout sloeg en schopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, rijden onder invloed van alcohol, en het verlaten van de plaats van een ongeval. De verdachte had een alcoholgehalte van 315 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 360 dagen op, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast werd een contactverbod met aangever opgelegd voor drie jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding van dit verbod.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers, en het recidiverisico van de verdachte. De vordering van de officier van justitie werd grotendeels toegewezen, en de rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te straffen en tegelijkertijd voorwaarden op te leggen ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/113285-20; 16/014037-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , de [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, alsmede [A] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/113285-20
feit 1 primair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door als bestuurder van een personenauto met verhoogde snelheid de personenauto waar voornoemde [slachtoffer 2] zich in bevond, te rammen;
feit 1 subsidiair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door als bestuurder van een personenauto met verhoogde snelheid de personenauto waar voornoemde [slachtoffer 2] zich in bevond, te rammen;
feit 2
op 22 april 2020 in Lelystad als bestuurder van een personenauto door zijn gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel het verkeer op de weg heeft gehinderd;
feit 3 primair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden, door hem meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd te slaan en/of te stoten en/of meermalen met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt;
feit 3 subsidiair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd en/of de buik en/of de benen te slaan en/of meermalen met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt;
feit 4
op 22 april 2020 in Lelystad betrokken was bij een verkeersongeval en hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht;
feit 5
op 22 april 2020 in Lelystad een personenauto heeft bestuurd waarbij het alcoholgehalte van zijn adem 315 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg;
feit 6
op 22 april 2020 in Lelystad een personenauto heeft bestuurd terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard;
ten aanzien van parketnummer 16/014037-20
op 21 augustus 2019 in Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
De hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers ten laste gelegde feiten zullen hierna achtereenvolgens worden doorgenummerd als de feiten 1 tot en met 7.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd schriftelijk requisitoir. Hij acht – zakelijk weergegeven – de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en 6 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich met betrekking tot de onder 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 3 primair
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde feit dient de rechtbank vast te stellen dat door de handelingen van verdachte en medeverdachte zoals die uit de hiernavolgende bewijsmiddelen blijken, sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] en dat verdachte – minstgenomen – deze kans bewust heeft aanvaard.
Uit onder andere de verklaring van [slachtoffer 2] leidt de rechtbank af dat verdachte met een stuk hout onder andere tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. Op basis van de inhoud van het dossier is echter onvoldoende vast komen te staan op welke plek op het hoofd en met welke kracht verdachte met het stuk hout heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair [1]
1. [slachtoffer 2] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik in Lelystad. Ik reed in een Nissan Micra, blauw van kleur. Ik zag dat een man mij met een handgebaar dwong tot stoppen. [2] De man zal ik man 1 noemen. Ik zag dat een tweede man op mijn auto kwam afgelopen en ik zag dat de man een steen in zijn handen had. Ik voelde mij bedreigd door man 2 en besloot weg te rijden. Enkele seconden nadat ik was weggereden zag ik dat zowel man 1 als 2 naar een Opel station renden. Ik zag dat man 1 als bestuurder plaats nam in de Opel en ik zag dat man 2 als bijrijder voorin plaatsnam. Ik zag dat man 1 meerdere keren probeerde mij in te halen, maar dat niet lukte omdat de straat te smal was. Enkele seconden later zag ik dat man 1 zich liet afzakken en vervolgens met een noodvaart op mij kwam afgereden. Het betrof een smalle straat. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 volop tegen de achterkant van mijn auto aan reed. Ik zag en voelde dat hierdoor mijn auto een draai maakte en ik tot stilstand kwam. [3] Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uitstapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen. [4]
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 23 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Ik deed onderzoek naar de beelden die afkomstig waren uit het voertuig van verdachte [verdachte] . Ik zag op de beelden dat er een blauw voertuig langs het voertuig van [verdachte] reed. Ik zag dat het voertuig van [verdachte] gelijk hierna begon te rijden achter het blauwe voertuig aan. Ik zag dat de auto van [verdachte] met een hoge snelheid achter het blauwe voertuig aan reed. Ik hoorde een man in het voertuig van [verdachte] zeggen: "Rustig aan". Ik hoorde een man in het voertuig van [verdachte] roepen: "zwaailicht aan, hier, stoppen nu". Ik hoorde een man in het voertuig van [verdachte] zeggen: "niet schrikken nu". Ik zag dat de bestuurder in het voertuig van [verdachte] met het voertuig door een voortuin reed. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [verdachte] snelheid maakte en naast het blauwe voertuig kwam te rijden. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [verdachte] het blauwe voertuig aan de linker achterzijde ramde waardoor het blauwe voertuig spinde en met de neus naar voren stil kwam te staan. [5]
3. Medeverdachte [medeverdachte] heeft
tijdens zijn verhoor bij de politie van 24 april 2020– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Op de beelden is te horen dat u [verdachte] waarschuwt voor andere auto's. Op de beelden is ook te horen dat roept "zwaailicht aan" waarom roept u dat?
A: Als een reactie op de omstanders.
V: Wat kan je mij vertellen over de aanrijding?
A: In eerste instantie was [verdachte] de agressor in de aanrijding.
V: Heeft [verdachte] de auto bewust aangereden?
A: Ja dat denk ik wel. Het was zeker geen ongeluk. [6]
4. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 5 maart 2021– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het klopt dat mijn vader met een baksteen in zijn hand de auto van aangever [slachtoffer 2] staande heeft gehouden. Ik beken dat ik op 22 april 2020 in Lelystad als bestuurder van een personenauto achter de personenauto van aangever [slachtoffer 2] ben aangereden.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 1 primair ten laste gelegde feit hebben gepleegd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat van medeplegen sprake is indien bewezen kan worden verklaard dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen de discussie met aangever hebben opgezocht en vervolgens samen in de auto zijn gestapt en achter aangever zijn aangereden. Medeverdachte gaf verdachte tijdens het rijden aanwijzingen. Zo heeft hij als bijrijder tegen verdachte gezegd dat hij de zwaailichten aan moest doen en heeft hij verdachte gewaarschuwd voor het overige verkeer op de weg. Niet ter discussie staat dat uit de ter terechtzitting uitgekeken camerabeelden van het incident volgt dat vlak voor de aanrijding door één van de verdachten is geroepen: ‘Tik hem aan, tik hem aan!’ De rechtbank gaat ervan uit dat dit medeverdachte is geweest. Tussen het moment dat medeverdachte als bijrijder in de auto is gestapt en de daadwerkelijke aanrijding, heeft medeverdachte zich op geen enkele wijze gedistantieerd of getracht in te grijpen. Direct nadat de aanrijding heeft plaatsgevonden is medeverdachte samen met verdachte uit de auto gestapt en heeft zowel verdachte als medeverdachte aangever geslagen en/of geschopt. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende nauw en bewust is geweest.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld blijkt dat verdachte in een auto met verhoogde snelheid op de auto van aangever is ingereden. Hoewel de snelheid van beide auto’s niet exact is vastgesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen dat door verdachte is geprobeerd om in een smal straatje de auto van aangever in te halen. Uiteindelijk heeft hij snelheid gemaakt en is hij tegen de linkerachterzijde van de auto van aangever gereden, waardoor de auto van aangever is gaan spinnen.
De rechtbank overweegt dat door met een steeds hogere snelheid met een auto in een smalle straat gericht in te rijden op een andere auto voor de inzittende van dat laatst genoemde voertuig de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Door de onvoorspelbaarheid van de aanrijding, de krachten die erbij vrijkomen en de aanwezigheid van diverse obstakels (muren, hekken, lantaarnpalen) ter plaatse van de aanrijding, bestaat bijvoorbeeld de kans op gecompliceerde botbreuken of hersenletsel bij aangever. De auto van aangever is door de klap in een spin geraakt, waardoor aangever tijdelijk de controle over zijn auto is verloren. Het voornoemd rijgedrag van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het teweegbrengen van de aanrijding en daardoor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens het verhoor bij de politie op 4 juni 2020
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 22 april 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [8]
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 8 WVW 1994 met het ademonderzoekresultaat van 22 april 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland. [9]
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 subsidiair
1. [slachtoffer 2] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik op [straat] in Lelystad. [10] Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uit de Opel stapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag dat man 1 een lang stuk hout in zijn handen vasthield. Ik stapte hierop uit mijn auto. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij op mijn hoofd, buik en benen sloeg. Ik voelde hevige pijnscheuten door mijn lijf heen gaan. Nadat het stuk hout was afgebroken zag en voelde ik dat man 1 met zijn vuisten en met beentrappen op mij insloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij meerdere keren raakte. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen. Ik weet niet meer hoeveel, maar man 2 raakte mij meerdere keren op mijn lichaam. Ik zag dat man 1 als bestuurder in de Opel stapte en man 2 als passagier voorin de Opel stapte. Ik zag dat man 2 uit de Opel stapte, naar mij toe kwam gerend en eenmaal bij mij, mij nog een keer op mijn lichaam trapte. Ik zag dat man 2 terug rende naar de Opel, instapt en de Opel wegreed. [11]
2. Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn
verhoor bij de rechter-commissaris van 25 april 2020onder meer het volgende verklaard – zakelijk weergegeven:
V: Uw zoon was als eerste ter plekke. Wat deed hij precies?A: Hij heeft hem geslagen. Ik heb die man echt niet op zijn hoofd geslagen. Ik heb die man wel geschopt en geslagen. Het is mij zeer kwalijk te nemen.
V: Hoe heeft u hem geslagen?A: Ik heb hem waarschijnlijk gestompt en geschopt. [12]
3. J.A. Kortmann, forensisch arts, verbonden aan GGD Flevoland, heeft op 23 april 2020 in een
letselrapportage over [slachtoffer 2]onder meer geschreven:
Naam: [slachtoffer 2]
Geboortedatum: [1976 ]
Op 22-04-2020 is op de huisartsenpost het volgende vastgesteld:
- 'Rechts op het achterhoofd een driehoekige huiddoorklieving met enige zwelling.’
- 'Onderarm links onderhuidse bloeduitstorting en zwelling.'
Door de huisarts werd ook de werkdiagnose 'hersenschudding' gesteld. [13]
4. [verbalisant 3] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 22 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 was ik op [straat] in Lelystad. Ik zag dat de twee blanke mannen de licht getinte man in elkaar sloegen. Ik zag dat de jongere blanke man een stok vast had en de getinte man met kracht op het hoofd sloeg. Ik zag dat de jongere man drie of vier keer met de stok op het hoofd van de getinte man sloeg. [14] Ik ken de man als [verdachte] . Ik zag dat de getinte man op de grond zat met bloed aan het hoofd. [15]
5. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in
een proces-verbaal van bevindingenvan 22 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 22 april 2020 kwamen wij aan op [straat] te Lelystad. Ik hoorde dat de man zei dat hij op zijn hoofd was geslagen met een stuk hout. Ik zag dat er een afgebroken stuk schutting voor de voordeur van [straat] te Lelystad lag. Ik zag dat er aan het uiteinde van het stuk hout bloed zat. [16]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 subsidiair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit hebben gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen uit de auto zijn gestapt en beiden geweld hebben gebruikt tegen aangever. Daarnaast heeft zowel verdachte als medeverdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door de ander gepleegde geweld. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens beiden weer in de auto gestapt en weggereden. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen, onder andere met een stuk hout, tegen het hoofd en het lichaam hebben geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als (met een stuk hout) met kracht meermalen tegen het hoofd wordt geslagen en meermalen tegen het lichaam wordt geschopt en geslagen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding door verdachte en medeverdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 22 april 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 met het ademonderzoekresultaat van 22 april 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 6
1. Verbalisanten [verbalisant 2] heeft in
een proces-verbaal van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994van 22 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Datum feit: 22 april 2020
Weg/locatie: Swifterringweg
Gemeente: Lelystad
Verdachte: [verdachte]
Geboren op [1987]
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard. [19]
VORDERING:
CBR Dossiernummer: [dossiernummer]
Ingang ongeldigverklaring: 14-11-2016
Reden ongeldigverklaring: Geschiktheid
CATEGORIEËN:
Categorie: B
Periode: vanaf 21 november 2016
Soort: Ongeldigheid [20]
2. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 5 maart 2021– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik beken dat ik op 22 april 2020 een personenauto heb bestuurd.
3. Uit een schriftelijk stuk van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 14 november 2016 blijkt onder meer het volgende:
Dossiernummer: [dossiernummer]
AANGETEKEND
De heer [verdachte]
[adres]
[woonplaats]
Datum: 14 november 2016
Onderwerp Besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte heer [verdachte] ,
Op 25 augustus 2016 hebben we u een brief gestuurd. In die brief stond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heeft u dit onderzoek niet, of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 21 november 2016.
U heeft met ons een betalingsregeling afgesproken. Maar u heeft een van de maandbedragen niet op tijd betaald. U kreeg daarna nog de kans om het resterende bedrag in een keer te betalen. Maar dat heeft u niet gedaan. [21]
4. Uit een schriftelijk stuk van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 19 juli 2018 blijkt onder meer het volgende:
Dossiernummer: [dossiernummer]
De heer [verdachte]
[adres]
[woonplaats]
Datum: 19 juli 2018
Onderwerp: uw aanmelding voor het onderzoek naar uw alcoholgebruik
Geachte heer [verdachte] ,
U wilt zich aanmelden voor het onderzoek naar uw alcoholgebruik. Eerst betaalt u de kosten voor het onderzoek. Zorg ervoor dat uw betaling vóór 27 september 2018 bij ons binnen is. Anders kunt u niet in het bezit komen van een geldig rijbewijs. [22]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
De rechtbank stelt vast dat het rijbewijs van verdachte bij besluit van 14 november 2016 ongeldig is verklaard wegens het niet (voldoende) meewerken aan een onderzoek naar het alcoholgebruik van verdachte. Uit ditzelfde besluit volgt dat in het kader van de betaling van het onderzoek een betalingsregeling met het CBR was afgesproken, maar dat de overeengekomen maandbedragen niet (op tijd) waren betaald. Het rijbewijs van verdachte is daarom vanaf 21 november 2016 ongeldig verklaard. Het besluit is aangetekend aan het (tot op heden nog juiste) GBA-adres van verdachte gezonden en is niet retour gekomen naar het CBR. Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 maart 2021 niet ontkend dat hij voornoemd besluit heeft ontvangen, maar aangevoerd dat zijn ouders in die tijd de betreffendebetalingen hebben geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter voor rekening en risico van verdachte dat hij zelf zijn post van het CBR niet zou hebben verwerkt. Verdachte had redelijkerwijs op de hoogte van inhoud van de brieven moeten en kunnen zijn.
De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de brief van het CBR van 19 juli 2018 blijkt dat verdachte zich, na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op 21 november 2016, wederom heeft aangemeld voor het onderzoek naar zijn alcoholgebruik. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat hij mee moest werken aan het onderzoek en derhalve ook redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zijn rijbewijs in een eerder stadium, door het niet nakomen van de betalingsregeling, ongeldig was verklaard. Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 6 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 7 [23]
1. [slachtoffer 1] heeft op 23 augustus 2019 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: Lelystad [24]
Op 21 augustus 2019 ben ik door [verdachte] bedreigd. [verdachte] schreeuwde toen dat ik naar de voordeur moest komen omdat hij mij dan wel even
de puinpoeier in zou slaan en dat hij mij dood zou maken en ook tussen zes planken
zou stoppen. Ook was ik erg bang. [25]
2. [getuige ] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 9 september 2019 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 1] schreeuwen: "Kom maar naar voren dan maak ik je kapot, dan zal ik jou ook tussen zes (6) planken stoppen". [26]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1op 22 april 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [slachtoffer 2] zich bevond in een personenauto) rijdende in een personenauto, met verhoogde snelheid, het voertuig waarin die [slachtoffer 2] reed heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2op 22 april 2020 te Lelystad als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op [straat] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat verdachte, toen daar, met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan achter een ander voertuig heeft gereden en daarbij door een voortuin is gereden en vervolgens met verhoogde snelheid naast voornoemd voertuig is gereden en daarbij het voertuig aan de linkerachterzijde heeft geramd, waardoor dat voertuig spinde en stil kwam te staan, zulks terwijl verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed 315 milligram alcohol per liter milliliter bloed bleek te zijn;
3op 22 april te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2]- meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd, buik en benen heeft geslagen en- meermalen met kracht tegen het lichaam heeft getrapt, geschopt en met gebalde vuisten heeft geslagen en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op [straat] , op 22 april 2020 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan [slachtoffer 2] schade was toegebracht;
5op 22 april 2020 te Lelystad als bestuurder van een personenauto dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 315 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
6op 22 april 2020 te Lelystad, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorie B ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de Swifterringweg, als bestuurder een personenauto van die categorie heeft bestuurd;
7op 21 augustus 2019 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Kom naar de voordeur dan sla ik je de puipoeier in, dan zal ik jou dood maken en ook tussen 6 planken stoppen", althans woorden van gelijke strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feit op:
feit 1 en feit 3
telkens: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (315 microgram);
feit 6
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 7
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem onder feit 1 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 22 februari 2021. Hij heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het door hem onder 1 bewezen geachte feit gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden. Hij heeft daarnaast gevorderd verdachte ter zake van het door hem onder 2 bewezen geachte feit te veroordelen tot een geldboete van € 500,00.
De officier van justitie heeft de oplegging aan verdachte van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contactverbod met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod ten aanzien van de woningen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voor de duur van drie jaren, met dien verstande dat iedere keer dat verdachte deze locatie- en/of contactverboden overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zorgt voor zijn zieke moeder en op dit moment werk heeft. Daarnaast heeft hij gewezen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister op naam van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte een geruime tijd geleden voor het laatst is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het letsel van aangever [slachtoffer 2] gering is en ook dat verdachte in een andere zaak lange tijd onterecht gedetineerd is geweest. Verdachte is bereid zich te houden aan het in het reclasseringsrapport van 22 februari 2021 beschreven alcoholverbod en de controle hierop. De raadsman ziet geen aanleiding de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ook bereid is zich te houden aan een eventuele oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod ten aanzien van de woningen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De raadsman heeft tot slot verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte en medeverdachte waren van mening dat aangever [slachtoffer 2] met een te hoge snelheid door hun straat reed. Ze zijn toen dreigend op de auto van aangever afgelopen, waarbij medeverdachte een baksteen in zijn handen had. Aangever voelde zich bedreigd en is daarop in zijn auto weggereden. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens direct in de auto gestapt en achter aangever aangereden. Dit heeft geresulteerd in een dollemansrit door een woonwijk in Lelystad. Verdachte heeft zich tijdens de achtervolging geen enkele rekenschap gegeven van het wel en wee van andere weggebruikers, noch van de gevolgen die zijn rijgedrag voor de veiligheid van anderen zou kunnen hebben. Zo heeft verdachte op sommige stukken gereden met een hogere snelheid dan was toegestaan en is hij door een voortuin van een woning gereden. Dit terwijl verdachte onder invloed van alcohol en met een ongeldig verklaard rijbewijs reed.
Verdachte heeft de auto van aangever uiteindelijk tot stilstand gebracht door voornoemde auto te rammen. Verdachte en medeverdachte hebben aangever vervolgens met een stuk hout op het hoofd geslagen en tegen het lichaam geschopt en geslagen. Het geweld dat de verdachten hierbij gebruikten was zodanig hevig dat dit verwondingen bij aangever heeft veroorzaakt. Verdachte en medeverdachte hebben aangever achtergelaten, en zijn in de auto gestapt en weggereden. Zij hebben niet, zoals verplicht na een verkeersongeval, hun identiteit kenbaar gemaakt.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op voornoemde wijze heeft deelgenomen aan het verkeer waarbij het risico voor de andere weggebruikers geheel ondergeschikt was aan zijn drang om bij aangever verhaal te halen. Nota bene omdat hij van mening was dat aangever te hard reed. Verdachte en medeverdachte hebben met hun handelen vervolgens op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hier een hersenschudding, meerdere bloeduitstortingen en zwellingen op de arm en een huiddoorklieving op het achterhoofd aan overgehouden. Het moet bovendien voor het slachtoffer een zeer angstige ervaring zijn geweest. Deze strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op een openbare weg.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het bedreigen van aangeefster [slachtoffer 1] . Uit de aangifte van 23 augustus 2019 blijkt dat bij het slachtoffer daardoor angst is ontstaan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 18 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte meermalen voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie;
  • een rapportage Pro Justitia van 22 januari 2021, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater en A. Witvliet, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum;
  • een reclasseringsadvies van 22 februari 2021, opgesteld door T. Verdaasdonk, reclasseringswerker.
De psycholoog en psychiater beschrijven dat verdachte bijna het gehele onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft geweigerd. In het daarom beperkte onderzoek zijn er volgens de deskundigen geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een ontwikkelingsstoornis of een psychiatrische stoornis in engere zin. Er zijn wel aanwijzingen naar voren gekomen voor een problematisch gebruik van alcohol bij verdachte, maar er is onvoldoende bekend geworden over de duur, hoeveelheid en frequentie van het gebruik. Hierdoor kan niet vastgesteld of uitgesloten worden dat sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat bij verdachte sprake is van een duurzaam patroon van disfunctioneren dat op enkele levensgebieden tot uiting lijkt te komen. Uit het onderzoek is onvoldoende informatie beschikbaar gekomen om te kunnen concluderen dat dit
disfunctioneren voortkomt uit psychopathologie die het niveau haalt van een stoornis. Volgens de deskundigen kan een verstandelijke beperking bij verdachte aangetoond noch uitgesloten worden.
Vanwege het ontbreken van vastgestelde psychopathologie, concluderen de deskundigen dat de mate van toerekeningsvatbaarheid niet kan worden bepaald. Hierdoor kan volgens hen ook geen uitspraak worden gedaan over de kans op herhaling van soortgelijke ten laste gelegde gedragingen en een eventuele behandeling om een eventueel recidiverisico te beperken.
Uit het reclasseringsrapport van 23 februari 2021 blijkt tot slot dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld inschat. De reclassering adviseert bij een eventuele veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de in het advies beschreven bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden als uitgangspunt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee elkaar opvolgende pogingen, en dat hij die in vereniging heeft gepleegd.
Het oriëntatiepunt voor een bedreiging en het rijden onder invloed met een auto is volgens de LOVS telkens een onvoorwaardelijke geldboete. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten, soortgelijk aan het onder 5 bewezen verklaarde, feit. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onder 5 bewezen verklaarde feit te plegen. Het oriëntatiepunt voor het besturen van een motorrijtuig in geval van een ongeldig verklaard rijbewijs is volgens de LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
Voor de onder 2 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn geen landelijke oriëntatiepunten door het LOVS opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, net als de officier van justitie, echter reden om de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen, bij wijze van stok achter de deur. Mocht de verdachte in de toekomst in een vergelijkbare situatie terechtkomen, zal het voorwaardelijk strafdeel voor hem wellicht reden zijn om voor een andere reactie te kiezen. Begeleiding door de reclassering en een gedragsinterventie moeten verder bijdragen aan het voorkomen van recidive.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden worden opgelegd de voorwaarden zoals beschreven door de reclassering in haar rapport van 22 februari 2021.
De rechtbank zal voor het onder 1 bewezen verklaarde feit aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaaflf maanden. De rechtbank acht daarnaast voor de onder 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde feiten telkens een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden passend en geboden. Een ontzegging van in totaal lange duur is, gelet op de door verdachte getoonde minachting voor diverse verkeersvoorschriften en verkeersveiligheid, op zijn plaats.
De rechtbank zal verdachte tot slot met betrekking tot het onder feit 2 bewezen verklaarde veroordelen tot een geldboete van € 500,00.
Voorlopige hechtenis
Nu de verdachte reeds 238 dagen voorlopige hechtenis heeft ondergaan, zal bij deze uitspraak het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.
Vrijheidsbeperkende maatregel en dadelijk uitvoerbaarheid
Gelet op het gedrag van verdachte jegens aangever [slachtoffer 2] , acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten van belang dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd, te weten een contactverbod met aangever [slachtoffer 2] voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De rechtbank beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Gezien de aard en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegen [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde locatie- en contactverbod met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 1] , overweegt de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat zich na 21 augustus 2019 nog enig ander incident tussen aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte heeft voorgedaan. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is geweest van een eenmalig conflict. De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr in dit geval niet proportioneel.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 300,00, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 7 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schadepost dient te worden afgewezen. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade worden toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat de onder 7 bewezen verklaarde bedreiging door verdachte heeft geleid tot een geval zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, BW.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.171,95. Dit bedrag bestaat uit € 671,95 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de materieel gevorderde schadepost onvoldoende onderbouwd en heeft gevorderd de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van de telefoon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en de bewezen verklaarde feiten. De raadsman heeft verzocht ook voor het overige de benadeelde partij in de gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 250,00 kan worden toegewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Kleding en telefoon
De rechtbank overweegt dat geen onderbouwing is gegeven voor de schade aan de kleding. De benadeelde partij zal daarom voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan door deze beslissing nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding ter zake van de telefoon zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat het wegnemen van de telefoon van de benadeelde partij niet aan verdachte, maar aan de medeverdachte, ten laste is gelegd. Hierdoor is er geen rechtstreeks verband tussen de door de benadeelde partij gestelde schade en de bij verdachte bewezen verklaarde feiten.
Immateriële schade
Voor wat betreft de immateriële schade zoals door [slachtoffer 2] is gevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt aan dat de pogingen tot zware mishandeling heftig zijn geweest voor aangever en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is door de aangever voldoende onderbouwd. Rekening houdend met wat er in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, waardeert de rechtbank de schade van aangever op € 2.500,00 en zal de rechtbank de gehele vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat verdachte en zijn mededader elk tegenover de benadeelde partij voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn. De rechtbank zal bepalen dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als – en voor zover - zijn mededader de schade aan de benadeelde partij heeft vergoed.
Proceskosten
Verdachte zal ook – hoofdelijk – worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr worden opgelegd, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en 5, 7, 8, 9, 176, 177, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 3 primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor de onder 1 primair, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
122 (honderdtweeëntwintig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich (telefonisch) meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Tactus Verslavingszorg op het adres Noorderwagenstraat 2A (8223 AM) te Lelystad. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie middelengebruik of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde feit tot een geldboete van €
500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen;
  • ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
  • ontzegt verdachte ter zake van de onder 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde feiten de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
- legt aan verdachte op de
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot
beperking van de vrijheidvoor de duur van
drie jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [1976 ] te [geboorteplaats] (Egypte);
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel (telkens) wordt vervangen door
7 (zeven)dagen
hechtenis, met een totale duur van maximaal
6 (zes)maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen immateriële schadebedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft de € 52,95 aan gevorderde materiële schade voor de kleding niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst af de vordering van € 619,- aan gevorderde materiële schade voor de mobiele telefoon;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 16/113285-20
1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [slachtoffer 2] zich bevond in een personenauto) rijdende in een personenauto (merk Opel Insignia Sports, met kenteken [kenteken] ), in elk geval in een door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte bestuurde auto, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [slachtoffer 2]
reed heeft/hebben geramd, althans daar tegenaan is/zijn gereden en/of dat voertuig van de weg heeft/hebben gereden, althans opzij en/of weggedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte opzettelijk dreigend:
- met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) snelheid te minderen/te remmen en/of
- (vervolgens) met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [slachtoffer 2] reed geramd, althans tegen dat voertuig aan gereden en/of dat voertuig van de weg gereden, althans opzij en/of weggedrukt
2
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straat] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, met een (zeer) hoge snelheid, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) (zeer dicht) achter een ander voertuig heeft gereden en/of (zonder zijn snelheid aan te passen) (daarbij) door een voortuin van een onbekend gebleven woning is gereden en/of (vervolgens) met verhoogde snelheid naast voornoemd voertuig is gereden en/of (daarbij) het voertuig aan de linker achterzijde heeft geramd, waardoor dat voertuig spinde en stil kwam te staan, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 315 milligram, in elk geval hoger dan 220 milligram alcohol per liter milliliter bloed bleek te zijn;
3
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 2] ;
- met kracht met een stuk hout, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, meerdere malen op/tegen en/of in de richting van het hoofd en/of tegen en/of in de richting van de slaap heeft geslagen en/of heeft gestoten en/of
- met kracht meerdere malen op/tegen en/of in de richting van het hoofd en/of tegen en/of in de richting van de slaap heeft getrapt en/of (met gebalde vuisten) heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2]
- meermalen (met kracht) met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) tegen/op het hoofd en/of de schouder en/of buik en/of benen heeft geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen/op het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op/aan [straat] , op of omstreeks 22 april 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
5
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 315 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
6
hij, op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Swifterringweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
ten aanzien van parketnummer 16/014037-20
hij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Kom naar de voordeur dan sla ik je de puipoeier in, dan zal ik jou dood maken en ook tussen 6 planken stoppen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 juli 2020 genummerd 20200122357, opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd van 100 tot en met 180, 300 tot en met 311, 400 tot en met 405, 500 tot en met 504, 600 tot en met 605, 700 tot en met 729, 800 tot en met 825 en 900 tot en met 911. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 100.
3.Pagina 101.
4.Pagina 102.
5.Pagina 134.
6.De ongenummerde pagina tussen pagina 823 en 824.
7.Pagina 727-729.
8.Pagina’s 100-103.
9.Pagina’s 400-402 en 405
10.Pagina 100.
11.Pagina 102.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring.
13.Pagina 149.
14.Pagina 123.
15.Pagina 124.
16.Pagina 109.
17.Pagina’s 100-103.
18.Pagina’s 400-402 en 405
19.Pagina 500.
20.Pagina 504.
21.een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een besluit van het CBR van 14 november 2016, pagina’s 1-3.
22.een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een besluit van het CBR van 19 juli 2018, pagina 1.
23.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2020 genummerd PL0900-2019250014, opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd van 001 tot en met 013. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
24.Pagina 001.
25.Pagina 002.
26.De ongenummerde pagina na pagina 003 in het procesdossier.