4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
Bewijsmiddelen
Feit 1
Aangever [aangever] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben bedrijfsleider van het Albert Heijn filiaal gevestigd te Hilversum.
Op zondag 12 juli 2020 is de kas geteld van de opbrengst van zaterdag 11 juli 2020. Daarbij kwam er een tekort van 375,55 euro en zeven pakjes Marlboro. Het totale bedrag aan sigaretten dat is weggenomen betreft 70,- euro.
Getuige [slachtoffer 4] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik was aan het werk in de AH aan de [adres] . Ik werk hier
als kassamedewerkster. Ik had vandaag, 11-07-2020 dienst van 18.30 uur tot 22.15 uur.
Ik stond over de afloopband gebogen […] toen er twee jongens voor mij stonden. […] Ik zag dat de voorste jongen direct een vuurwapen op mij richtte. Het vuurwapen hield hij ter hoogte van mijn borst. Ik zag dat de afstand tussen mij en het vuurwapen ongeveer twintig centimeter was. Ik ben toen gaan zitten achter de kassa. Hij bewoog het wapen met mij mee en hield het gericht. Ik hoorde hem twee keer roepen: "Kassa open". […] Ik heb vervolgens de kassa open gedaan. […] Ik heb het niet zelf aan hem gegeven, maar ik ben naar achteren geschoven en deed mijn handen omhoog.[…] ik zag dat hij met zijn andere hand de kassa inging en geld uit de lade pakte. […] Gedurende de momenten dat de jongens bij mijn kassa stonden, hield de voorste jongen het vuurwapen de hele tijd, op korte afstand, op mij gericht.
Getuige [slachtoffer 5] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik stond bij de broodbalie en zag dat twee jongens bij de servicebalie waren.
Ik hoorde ze zeggen dat ik de kassa open moest maken. Ik zag dat één een vuurwapen bij zich had zwart van kleur. Volgens mij geverfd. De andere had een rood mes bij zich. Ze hadden een masker over hun gezicht getrokken.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik zag in mijn ooghoeken twee personen die hard aan kwamen rennen. […] Zij liepen rechtstreeks naar kassa 2. […] Ik hoorde vervolgens dat er geschreeuwd werd “Dit is een overval”.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , staat onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
In het pand van de Albert Heijn zijn meerdere bewakingscamera’s aanwezig.
De beschikbaar gestelde opnamen werden door mij, verbalisant, bekeken.
Verdachte 1 loopt achter de service balie en heeft de kast waarin de sigaretten worden bewaard geopend. Een medewerker loopt naar de verdachte toe. Hierop richt verdachte het wapen op de medewerker.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , staat onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] zou gebruik maken van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [telefoonnummer] ).
Na het verkregen bevel […], is de telecommunicatie van het telefoonnummer * [telefoonnummer] opgenomen.
Bij dit verzoek was aangegeven dat [verdachte] gebruik zou maken van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [telefoonnummer] ).
Na het verkregen bevel […], is de telecommunicatie van het telefoonnummer * [telefoonnummer] opgenomen.
NNMAN6923 zegt bij het begin van het gesprek "Hallo met [medeverdachte] ".
Beller: [telefoonnummer] . Gebelde: [telefoonnummer] .
NNV1698: [verdachte] ze zijn er mee bezig.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
[telefoonnummer] , [medeverdachte]
[telefoonnummer] , [verdachte]
Herkomst tap: [telefoonnummer]
[verdachte] : Ik heb een brief gekregen
[medeverdachte] : Van wie?
[verdachte] : Politie, maandag moet ik verhoor overval
[verdachte] : Van 11 juli
[…] ik heb brief gekregen maandag half 10 verhoor vanwege overval.
[medeverdachte] : Waar? Welke?
[verdachte] : Appie […]
[verdachte] : Whollah ik heb die brief gekregen, […] maak je geen zorgen jouw naam wordt niet genoemd.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] staat onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer]
NNM6923: Hoe is het gesprek gegaan
NNM2835: Goed man of weet je wel wat ze alleen als enige bewijs hadden schoenen (wordt gelachen), ja dat ik de zelfde schoenen aan, walla weetje welke foto's ze hadden gepakt? Dat ik die wapen op die eeeh kassa-medewerker had getrokken. Ik stond zo daar met mijn zo hand vooruit (lachend).
Feit 2
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 09 september 2020 omstreeks 21.15 uur was ik […] op het Marktplein te Hilversum.
Ik zag dat er nog twee jongens aan kwamen […].
Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
[medeverdachte][…] en [verdachte] […]
Ik zag dat [verdachte] een mes uit hun broeksriem haalde.
Ik hoorde dat één van de jongens vroeg of ik mij telefoon wilde laten zien. Ik liet mijn telefoon zien.
Ik hoorde één van de jongens zeggen: "Haal je iCloud eraf en reset je iPhone."
Ik zag dat [verdachte] het mes richting mij had gericht. Ik zag dat [medeverdachte] mijn telefoon uit mijn handen haalde toen ik hem had gereset.
Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Doe je horloge nu af." Daarna heb ik mijn horloge afgedaan en daarna voelde ik dat [verdachte] het horloge uit mijn handen pakte.
Ik hoorde [medeverdachte] vragen: "Yoo wat voor schoenen heb je aan?" […] Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Trek ze uit." Ik heb dit gedaan en aan [medeverdachte] gegeven.
Ik hoorde daarna [verdachte] zeggen: "Niks tegen iemand zeggen. Niks tegen de politie zeggen, anders snij ik je handen eraf."
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
[verdachte] hield het mes in zijn hand en de punt wees naar [slachtoffer 1] .
Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat [slachtoffer 1] zijn telefoon moest resetten en aan hem moest geven. Ook moest hij zijn schoenen uitdoen en horloge afgeven.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte op 11 juli 2020 de Albert Heijn te Hilversum heeft overvallen en dat zij op 9 september 2020 te Hilversum aangever [slachtoffer 1] hebben afgeperst.
Op 11 juli 2020 kwamen twee jongens, donker gekleed en met hun gezichten bedekt, de Albert Heijn te Hilversum binnen. Een van de jongens richtte hierbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op kassière [slachtoffer 4] , riep daarbij ‘Dit is een overval’ en gebood haar de kassa te openen. Vervolgens pakten de verdachten geld uit de kassalade en gingen zij naar de servicebalie. Aldaar werd door verdachten op medewerker [slachtoffer 5] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht. De verdachten pakten vervolgens meerdere pakjes sigaretten uit een lade. In afgetapte gesprekken werd door verdachte gesproken over een oproep voor verhoor bij de politie over een overval. En hoewel uit de oproepingsbrief niet bleek om welke overval het ging, spraken de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over een overval bij de ‘Appie’. De rechtbank begrijpt dat hiermee ‘Albert Heijn’ wordt bedoeld. Vervolgens zegt verdachte dat medeverdachte [medeverdachte] zich geen zorgen hoeft te maken, omdat zijn naam niet wordt genoemd, waarna medeverdachte [medeverdachte] zegt dat hij het was. Na diens verhoor, vertelde verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] dat hem tijdens het verhoor foto’s waren getoond. De rechtbank concludeert dat verdachte zichzelf heeft herkend op de camerabeelden van de overval. Op basis van het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de twee jongens die de overval hebben gepleegd verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] betreffen.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de afpersing alleen heeft gepleegd en hierbij geen mes heeft gebruikt, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Feit 3
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Eenmaal in [woonplaats] heb ik [slachtoffer 3] bij zijn vader opgehaald aan de [straat] te
[woonplaats] .
Vanuit het huis van het meisje ben ik naar de [straat] gereden […] waar deze [verdachte] zou moeten wonen.
[…] en hoor ik [slachtoffer 3] naast mij in de auto zeggen hij komt eraan op de fiets.
Dat is hem dat is hem.
[…] ik stond denk ik een meter tien van de jongen af […]
[…] vervolgens hoorde ik hem schreeuwen "Ik schiet je neer" "Ik schiet je neer."
Getuige [getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik […] hoorde dat [verdachte] zei "ik ga schieten, ik ga schieten, ik ga schieten."
Bewijsoverweging
Zowel aangeefster [slachtoffer 2] als getuige [getuige 3] hebben verklaard dat verdachte, nadat hij met aangeefster werd geconfronteerd, meermalen de woorden “ik ga schieten” of “ik schiet je neer” in de richting van aangeefster riep. Het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting hebben naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen opgeleverd op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de getuige dient te worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster zich onder genoemde omstandigheden bedreigd kunnen voelen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 4 en feit 5
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
7 februari 2020 […] zijn [wij] naar het Ooievaarsplein gegaan.
We zagen een groepje jongens onze kant opkomen. Het was een groepje van vijf jongens.
Ik herkende de jongens het waren: [A] , [B] , [C] , [D]
en [verdachte] .
Opeens voelde ik een harde klap tegen de rechter zijkant van mijn gezicht. Ik voelde dat het iets hards was. Ik voelde meteen pijn, meteen daarna ik ben toen knock-out gegaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Op 7 februari 2020 ben ik met een paar vrienden naar het Ooievaarsplein te Hilversum gegaan. Ik heb [slachtoffer 3] een klap tegen zijn gezicht gegeven.
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Wat is er gebeurd op vrijdag 7 februari 2020 op het Ooievaarplein te Hilversum?
V: Waar sloeg je mee?
A: Met mijn vuist.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 12 februari 2020 heb ik, verbalisant, de beelden bekeken van een
vechtpartij die heeft plaatsgevonden op vrijdag 07 februari 2020 tussen 21:00 en
21:30 uur op het Ooievaarplein te Hilversum.
Tevens is te horen dat 1 persoon de boel aanmoedigt. 1 persoon roept namelijk: "goed bezig neef", "lekker bezig neef".
Op een gegeven moment […] is te zien dat [verdachte] zijn aandacht verlegt naar een ander persoon […]. [slachtoffer 3] , krijgt een vuistslag tegen het linker gedeelte van zijn hoofd en valt neer. Vervolgens krijgt het slachtoffer een schop tegen het hoofd terwijl hij op de grond ligt.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 4 stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank vindt echter niet bewezen dat het ook verdachte is geweest die [slachtoffer 3] , terwijl hij op de grond lag, tegen zijn hoofd heeft geschopt. Die conclusie kan op basis van het procesdossier niet worden getrokken. De rechtbank is van oordeel dat met het eenmalig stompen in het gezicht nog niet is komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte was in de gegeven omstandigheden niet van dien aard dat de kans aanmerkelijk is geweest dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem hiervan vrij.
Het verweer van verdachte, inhoudende dat hij zichzelf moest verdedigen tegen [slachtoffer 3] , die een mes bij zich droeg, beschouwt de rechtbank als een beroep op noodweer. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachte – op filmbeelden is juist te zien dat verdachte zelf de confrontatie zoekt – en dat er daarom geen sprake was van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4, subsidiair (mishandeling) tenlastegelegde heeft begaan.
Met betrekking tot feit 5 stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van openlijk geweld niet is vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake indien de, twee of meer, verdachten een voldoende significante of wezenlijke bijdrage leveren aan het geweld, waarbij het aanmoedigen en/of filmen van de geweldpleging over het algemeen ook als een wezenlijke of significante bijdrage kan worden beschouwd. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en zijn vrienden naar het Ooievaarsplein te Hilversum zijn gegaan. Aldaar heeft verdachte aangever [slachtoffer 3] een vuistslag tegen het gezicht gegeven. Vervolgens heeft die [slachtoffer 3] een schop tegen zijn hoofd gekregen terwijl hij op de grond lag. Iemand anders filmde deze geweldpleging en moedigde daarbij aan.
De rechtbank acht daarom, anders dan de officier van justitie en de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde heeft gepleegd.