ECLI:NL:RBMNE:2021:683
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Hilversum. Eiser, eigenaar van een twee-onder-een-kapvilla, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 758.000 voor het belastingjaar 2019, en stelde dat deze te hoog was. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de gemeente, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 26 november 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van een taxatiematrix die door de verweerder was ingediend, waarin de waarde was vergeleken met zes andere woningen in de omgeving.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de ligging van de woning aan een drukke weg en de vergelijking met grotere woningen, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Eiser voerde ook aan dat hij niet tijdig de benodigde stukken had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet had geleid tot schade in zijn procesbelang. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat eiser geen nadeel had ondervonden van de gestelde schending van de Algemene wet bestuursrecht.