ECLI:NL:RBMNE:2021:6936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
C/16/511835 / HA ZA 20-938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht en betaling van facturen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. [Eiseres] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] in 2018 en 2019, maar een aantal facturen zijn onbetaald gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een betalingsregeling was getroffen, maar dat [gedaagde] na juni 2019 is gestopt met betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 119.042,02 aan [eiseres] moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 10 februari 2020. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank heeft de eiswijziging van [eiseres] toegestaan, ondanks het bezwaar van [gedaagde]. De rechter heeft de argumenten van [gedaagde] met betrekking tot de betwisting van de facturen als onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat alle in rekening gebrachte uren over de periode juli tot en met december 2019 toewijsbaar zijn, en dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf de datum waarop de facturen zijn ontvangen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/511835 / HA ZA 20-938
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 26 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E. Osinga,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.E.C. Zandvoort-Faneyte.
Op 26 oktober 2021 heeft mr. H.J. ter Meulen, rechter, bijgestaan door J. Staal, griffier, een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak.
Verschenen zijn:
  • mevrouw [eiseres] ;
  • mr. E. Osinga;
  • mevrouw [A] , bestuurder van [gedaagde] ;
  • mr. [B] , bewindvoerder van [gedaagde] ;
  • mr. S.E.C. Zandvoort-Faneyte.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. Mr. Osinga heeft aan het begin van de zitting namens [eiseres] een 'akte aanpassing eis’ overhandigd, waarbij de eis van [eiseres] is vermeerderd voor wat betreft (de ingangsdatum van) de gevorderde wettelijke handelsrente. De rechter heeft het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging afgewezen en de eiswijziging toegestaan. Mr. Zandvoort-Faneyte heeft pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er door of namens partijen tijdens de mondelinge behandeling is gezegd. Na afloop van de zitting heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. Hierna volgt de vastlegging van de mondelinge uitspraak.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord in incident met producties 1 tot en met 12;
- een akte van uitlating producties in conclusie van antwoord in incident van [eiseres] ;
- het vonnis in incident van 20 januari 2021;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- een akte aanvulling producties van [eiseres] met producties 11 tot en met 20;
- een akte aanvulling producties van [gedaagde] met producties 13 tot en met 15;
- een akte aanpassing eis.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 119.042,02 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 februari 2020 tot de dag van betaling;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 1.965,42 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot op de datum van deze uitspraak begroot op € 5.266,89;
2.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de na dit vonnis voor [eiseres] ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit proces-verbaal, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan de uitspraak heeft voldaan en betekening van dit proces-verbaal pas na die veertien dagen plaatsvindt;
2.5.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.6.
wijst af het anders of meer gevorderde.

3.De gronden van de beslissing

[gedaagde] moet de achterstallige facturen in zijn geheel betalen
3.1.
[eiseres] heeft in 2018 en 2019 werkzaamheden verricht voor [gedaagde] op grond van een overeenkomst van opdracht. Conform deze overeenkomst bracht [eiseres] de daadwerkelijk door haar gewerkte uren in rekening bij [gedaagde] . Dat deed zij tegen een overeengekomen tarief van € 70 per uur (excl BTW).
3.2.
Een aantal facturen van [eiseres] over 2018 is onbetaald gebleven. [eiseres] en [gedaagde] hebben hier begin 2019 met elkaar over gesproken. Dat heeft geleid tot een betalingsregeling in februari 2019. Op grond van die regeling zou [gedaagde] alle uitstaande facturen over 2018 betalen in een aantal termijnen. Na 20 juni 2019 is [gedaagde] echter gestopt met betalen, waardoor over 2018 nog een bedrag open staat van € 32.711,64. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie.
3.3.
Ook facturen van [eiseres] over 2019 zijn onbetaald gebleven. [gedaagde] heeft enkel de facturen over de maanden januari tot en met maart 2019 betaald.
3.4.
[gedaagde] heeft de facturen van [eiseres] over de maanden april tot en met juni 2019 niet betwist. Het bedrag van deze facturen en het uitstaande bedrag over 2018 komt bij elkaar opgeteld uit op € 64.398,98. Dit bedrag is reeds toegewezen bij incidenteel vonnis van 20 januari 2021 en zal ook in het eindvonnis worden toegewezen.
3.5.
[gedaagde] heeft de facturen van [eiseres] over de maanden juli tot en met december 2019 (gedeeltelijk) betwist. Die betwisting ziet op het aantal door [eiseres] in rekening gebrachte uren en is onder te verdelen in drie categorieën.
3.6.
Ten eerste heeft [gedaagde] aangevoerd dat de uren die zien op ‘projectleiding’ na 16 september 2019 ten onrechte in rekening zijn gebracht, omdat de projectleiding toen aan een ander zou zijn overgedragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw [A] echter bevestigd dat [eiseres] ook na 16 september 2019 nog afrondende werkzaamheden heeft verricht in het kader van het project. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de betreffende uren terecht in rekening heeft gebracht.
3.7.
Ten tweede heeft [gedaagde] aangegeven dat een aantal uren niet klopt, omdat [eiseres] op de desbetreffende data niet zoveel uren gewerkt kan hebben. In het licht van wat [eiseres] hierover heeft verklaard – namelijk dat zij als zzp’er regelmatig buiten vaste werktijden en ook thuis werkzaamheden verrichte – is deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
3.8.
Ten derde heeft [gedaagde] een aantal uren betwist met de omschrijving ‘ondersteuning ICT problemen’, omdat in de periode waarin die uren zijn gedeclareerd nog geen sprake was van ICT problemen. Ook die betwisting acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. [eiseres] heeft verklaard dat zij op 13 december 2019 een telefoongesprek heeft gehad met mevrouw [A] , waarbij mevrouw [A] het verzoek deed om zoveel mogelijk uren aan te merken als ‘ondersteuning ICT problemen’. Mevrouw [A] heeft daarop aangegeven dat het mogelijk is dat op die datum een telefoongesprek heeft plaatsgevonden waarbij is gesproken over de urenregistratie van [eiseres] en specifiek de uren besteed aan ‘ondersteuning ICT problemen’. Vervolgens heeft [eiseres] diezelfde dag nog per e-mail haar urenregistratie verzonden aan mevrouw [A] , met daarin (ook) de uren met omschrijving ‘ondersteuning ICT problemen’. Aangezien dit om een aanzienlijk aantal uren gaat, en [gedaagde] in ieder geval in de loop van januari 2020 kennis heeft genomen van de facturen en onderliggende urenregistratie van [eiseres] , had het op de weg van [gedaagde] gelegen om toen een opmerking te maken hierover. Dat heeft [gedaagde] echter niet gedaan. Daarnaast heeft mevrouw [A] bevestigd dat [eiseres] in de desbetreffende periode wel werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] . Als [gedaagde] dan meent dat het aantal uren niet klopt, dient zij concreet aan te geven om welke uren het gaat en waarom die uren niet kloppen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan in dit verband niet worden volstaan met de stelling dat de omschrijving ‘ondersteuning ICT problemen’ onjuist is.
3.9.
De slotsom is dat alle in rekening gebrachte uren over de periode juli tot en met december 2019 zullen worden toegewezen. Daarmee komt het totaalbedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen uit op (in hoofdsom) € 119.042,02.
Wettelijke handelsrente
3.10.
[gedaagde] is aan [eiseres] de wettelijke handelsrente verschuldigd, aangezien het gaat om een overeenkomst tot het leveren van diensten tussen twee zakelijke partijen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente dient te vergoeden vanaf 10 februari 2020. Vast staat dat [gedaagde] de facturen van [eiseres] in ieder geval op 13 januari 2020 heeft ontvangen. In de facturen is een betalingstermijn van 28 dagen opgenomen. Als vanaf die datum gerekend wordt met inachtneming van een betalingstermijn van 28 dagen, dan is [gedaagde] vanaf 10 februari 2020 wettelijke handelsrente verschuldigd. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] in haar dagvaarding afstand heeft gedaan van haar recht om wettelijke handelsrente te vorderen over de periode vóór 1 september 2020. Voor afstand van recht is een ondubbelzinnige wilsverklaring vereist. De opmerking in de dagvaarding dat de wettelijke handelsrente "
coulancehalve berekend" is vanaf 1 september 2020, kwalificeert niet als zodanig.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is op deze vordering. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft immers een sommatiebrief van haar advocaat overgelegd. Verder is het bedrag dat [eiseres] vordert in lijn met het tarief dat in voornoemd besluit wordt gehanteerd.
Proceskosten
3.12.
[gedaagde] moet de proceskosten [eiseres] betalen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten van [eiseres] worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 87,89
- griffierecht € 1.639
- salaris advocaat
€ 3.540 (2 punten x tarief € 1.770)
totaal € 5.266,89
3.13.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing hierboven.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat ondertekend is door mr. H.J. ter Meulen, rechter.