In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. [Eiseres] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] in 2018 en 2019, maar een aantal facturen zijn onbetaald gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een betalingsregeling was getroffen, maar dat [gedaagde] na juni 2019 is gestopt met betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 119.042,02 aan [eiseres] moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 10 februari 2020. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank heeft de eiswijziging van [eiseres] toegestaan, ondanks het bezwaar van [gedaagde]. De rechter heeft de argumenten van [gedaagde] met betrekking tot de betwisting van de facturen als onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat alle in rekening gebrachte uren over de periode juli tot en met december 2019 toewijsbaar zijn, en dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf de datum waarop de facturen zijn ontvangen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.