ECLI:NL:RBMNE:2021:6964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
UTR 21/422
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van beëindiging Ziektewetuitkering na eerstejaars ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewetuitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had in 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen, maar deze werd beëindigd omdat zij arbeidsgeschikt werd geacht. Eiseres heeft in 2020 een verzoek tot herziening van dit besluit ingediend, omdat zij in 2019 de diagnose orthostatische tremor (OT) had gekregen. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de diagnose OT niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kon worden aangemerkt, omdat het gaat om de beperkingen die iemand ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek, en niet enkel om de diagnose zelf. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om terug te komen op het eerdere besluit van 27 september 2016. Eiseres had geen nieuwe feiten aangedragen die de beëindiging van haar uitkering onterecht maakten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het besluit van het UWV niet evident onredelijk was en dat er geen grond was voor schadevergoeding. Het beroep van eiseres is afgewezen en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2016 heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 28 september 2016 arbeidsgeschikt wordt geacht en haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) wordt beëindigd.
Op 9 oktober 2020 heeft verweerder het verzoek tot herziening van het besluit van 27 september 2016 afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 15 juli 2021 via een Skype for Business verbinding plaatsgevonden. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Aan eiseres, laatstelijk werkzaam als huishoudelijk medewerkster voor gemiddeld 10-12 uur per week, is in 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 10 juli 2015 heeft zij zich vanwege een aandoening in haar rechterarm vanuit de WW ziekgemeld. Bij beslissing van 16 september 2015 heeft verweerder, per 27 juli 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar toegekend.
2. Omdat eiseres langer dan een jaar ziek was, heeft op 14 juni 2016 een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Die beoordeling heeft tot het besluit van 27 september 2016 geleid. In dat besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar ziektewetuitkering wordt beëindigd omdat zij op grond van de ZW weer arbeidsgeschikt wordt geacht. Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 oktober 2016 bezwaar ingesteld.
Bij beslissing van 7 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld waardoor het besluit van 27 september 2016 in rechte vaststaat, met andere woorden onaantastbaar is geworden.
3. Op 9 november 2017 heeft eiseres verweerder om vergoeding van de schade verzocht die zij wegens beëindiging van haar ZW-uitkering heeft geleden.
Bij brief van 22 januari 2018 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Op 17 juni 2019 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan en geoordeeld dat de ZW-uitkering op goede gronden is beëindigd en dat het besluit van 27 september 2016 niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding is afgewezen.
4. Bij brief van 27 maart 2020 heeft eiseres verweerder verzocht om tot heroverweging van het besluit van 27 september 2016 over te gaan.
Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit aangemerkt en heeft eiseres op 14 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft verweerder dat besluit herzien en het verzoek van eiseres afgewezen. Ook dat besluit heeft verweerder op 9 oktober 2020 herzien, echter is de afwijzing van het herzieningsverzoek van eiseres in stand gebleven.
5. Tegen het herziene besluit van 9 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft eiseres bezwaar ingesteld.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen zoals vermeld onder procesverloop.
6
.Zowel in het primaire als in het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot herziening van het primaire besluit. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op medische rapportages.
Het geschil
7.1.
Eiseres stelt dat haar ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Eiseres voert aan dat haar haar beperkingen (destijds) zijn onderschat en dat zij door de veelheid aan klachten die zij had en nog heeft, de geduide functies niet kan verrichten.
Zij baseert haar verzoek om herziening op het gegeven dat medio 2019 bij haar de neurologische aandoening orthostatische tremor (OT) is vastgesteld.
Eiseres licht toe dat uit recent onderzoek van professor [A] van het Universitair Medisch Centrum Amsterdam (UMC Amsterdam), gebleken is dat zij al ruim10 jaar aan OT lijdt, zo ook op de datum in geding. Het stellen van de diagnose heeft volgens eiseres lang geduurd omdat de aandoening eerst in 2019 door het UMC Amsterdam is erkend en het diagnosticeren van een patiënt veel tijd in beslag neemt. Ter onderbouwing heeft eiseres diverse medische bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat ze met OT is gediagnostiseerd.
7.2.
Eiseres wijt de omstandigheid dat haar klachten niet eerder aan OT gelinkt zijn, aan het feit dat de verzekeringsartsen enkel dossieronderzoek hebben verricht en verzuimd hebben in het kader van de EZWB gevolg te gegeven aan het advies van de neuroloog om nader onderzoek te doen naar de oorzaak van haar klachten. Ook de MRI-uitslag zou volgens eiseres niet door de verzekeringsartsen in de beoordeling zijn betrokken.
Op zitting licht eiseres toe dat een deel van de klachten die met OT verband houden, onder meer de trillingen in de benen, zich al voor het primaire besluit hebben gemanifesteerd.
7.3.
Eiseres verzoekt wegens de onterechte stopzetting van haar ZW-uitkering om een schadevergoeding van € 25.000, -, bestaande uit inkomsten die zij is misgelopen, de emotionele schade die zij heeft geleden en de (medische) kosten die zij heeft moeten maken. Eiseres licht toe dat zij door het wegvallen van haar inkomsten, een ziektekostenverzekering met een hoog risico heeft moeten afsluiten om haar maandlasten te beperken.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Algemene Wet bestuursrecht (Awb) en dat het primaire besluit juist is. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2020.
Het juridische kader
9.1.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder het herzieningsverzoek van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.
Het herzieningsverzoek van eiseres is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In de rechtspraak is door de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, uitgemaakt hoe een bestuursorgaan, zoals verweerder, een herhaalde aanvraag moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag moet toetsen.
9.2.
Met een herhaalde aanvraag kan worden beoogd dat met terugwerkende kracht wordt teruggekomen op een eerder besluit of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst.
9.3.
Indien de herhaalde aanvraag ziet op een herziening voor het verleden, dan zal het bestuursorgaan moeten beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op dat eerdere besluit. Het bestuursorgaan mag de herhaalde aanvraag inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen.
Het bestuursorgaan kan er echter ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9.4.
Als het bestuursorgaan de aanvraag op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden, alsof dit het eerste besluit over die aanvraag betreft.
Wijst het bestuursorgaan de aanvraag wegens het ontbreken van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden af, dan zal de rechtbank moeten toetsen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en zo ja, of verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Met andere woorden de bestuursrechter moet aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsten of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dit niet het geval is, dan dient vervolgens te worden beoordeeld of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is.
9.5.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden wordt volgens het CRvB feiten of omstandigheden verstaan die na het eerdere besluit, in onderhavig geval het besluit van 27 september 2016, zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar daarvoor zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Als nieuw gebleken feiten kunnen ook bewijsstukken worden aangemerkt als deze niet eerder konden worden overgelegd.
Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit, worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
De beoordeling
9.6.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van eiseres (in ieder geval) is aan te merken als een verzoek om terug te komen op het besluit van 27 september 2016. Gelet op de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond, zal de rechtbank beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om het primaire besluit te herzien.
Zo nee, dan dient nog te worden beoordeeld of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is.
9.7.
De vraag die rechtbank in dat kader dient te beantwoorden is of de bij eiseres vastgestelde diagnose OT als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet het geval is en op grond daarvan in redelijkheid heeft kunnen weigeren om op het besluit van 27 september 2016 terug te komen.
9.8.
De rechtbank baseert zich daarbij op de uitspraak van de CRvB van 23 november 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB8684) waaruit blijkt dat het vaststellen van een diagnose niet bepalend is voor de vraag of iemand al dan niet arbeidsongeschikt is. Het gaat volgens de CRvB om de beperkingen die iemand ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek.
Dat eiseres op die datum mogelijk al aan OT leed maar nog niet daarmee was gediagnostiseerd, betekent op zichzelf nog niet dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid.
9.9.
Voor zover eiseres op zitting heeft willen aanvoeren dat de destijds aanwezige beperkingen ook tot herziening van het besluit van 27 september 2016 zouden moeten leiden, merkt de rechtbank op dat ook die beperkingen niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid kunnen worden aangemerkt. Niet is immers aannemelijk geworden dat de verzekeringsartsen die klachten of andere relevante (medische) informatie hebben gemist dan wel bij de beoordeling geen goed beeld van de medische situatie van eiseres hebben gehad.
Daarbij komt dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] van 29 december 2020 blijkt, dat op de datum in geding, te weten 28 september 2016, bij eiseres geen sprake was van aan OT te linken klachten en/of beperkingen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van dat rapport te twijfelen.
Ook het gegeven dat de gezondheid van eiseres na de datum in geding is verslechterd en/of de klachten (geleidelijk) in ernst zijn toegenomen, betreft geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. Aan na de datum in geding ingetreden en/of toegenomen gezondheidsklachten kan immers in onderhavige procedure geen betekenis toekomen.
9.10.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de motivering van verweerder de afwijzing van de herhaalde aanvraag kan dragen, dient de rechtbank te beoordelen of het besluit van 27 september 2016 evident onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
9.11.
Niet in geschil is dat bij eiseres op de datum in geding sprake was van een beperkte belastbaarheid voortkomende uit ziekte en/of een aandoening.
Het vertalen van medisch objectiveerbare klachten naar arbeidsbeperkingen, behoort tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] heeft destijds eiseres gezien. Daarnaast heeft hij alle beschikbare informatie uit het dossier in zijn beoordeling betrokken en die beoordeling inzichtelijk gemotiveerd.
Tank heeft, zoals blijkt uit het rapport van 14 juni 2016, wegens de aard en ernst van de destijds bij eiseres aanwezige lichamelijke klachten, aanleiding gezien om in de rubrieken dynamische handelingen, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en statische houding, aanmerkelijke beperkingen aan te nemen.
Dat eiseres het niet eens is met deze beoordeling en vindt dat zij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsarts destijds heeft aangenomen, kan niet tot het oordeel leiden dat het besluit evident onredelijk is.
Het verzoek om schadevergoeding
10. Het besluit van 27 september 2016 staat in rechte vast en kan niet als onrechtmatig worden beschouwd. Van andere door verweerder genomen beslissingen ten aanzien van eiseres, is ook geen onrechtmatigheid vastgesteld.
Er is daarom geen grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.