ECLI:NL:RBMNE:2021:799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van hulp bij het huishouden en maaltijdvoorziening door de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente dat hem geen uren voor hulp bij het huishouden en maaltijdvoorziening toekende. In een eerdere tussenuitspraak van 1 september 2020 had de rechtbank het onderzoek heropend en de gemeente de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De gemeente heeft vervolgens vier uur per week hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020, maar heeft de aanvraag voor maaltijdvoorziening afgewezen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de gemeente eiser alsnog tegemoet is gekomen met de toekenning van hulp bij het huishouden. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor de rechtbank om hierover een oordeel te geven. Echter, de rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel over de afwijzing van de maaltijdvoorziening. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard voor het gedeelte dat betrekking had op de hulp bij het huishouden, en het bestreden besluit werd vernietigd in dat opzicht. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het besluit van de gemeente van 15 december 2020 in de plaats gesteld van het vernietigde deel van het besluit.

Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.335,-. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/17

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Verloop van de procedure

1. Voor de procedure zoals die aan de tussenuitspraak van 1 september 2020 vooraf ging wijst de rechtbank op wat daarover onder de kop ‘Inleiding en verloop van de procedure’ in de tussenuitspraak staat.
1.1.
In de tussenuitspraak van 1 september 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet verweerder onderzoeken of eisers zoon in de periode van 12 juni 2019 tot 26 februari 2020 in staat was om de gebruikelijke zorg te verlenen.
1.2.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn stelling dat hij vanaf 12 juni 2019 hulp bij het huishouden heeft ingekocht, met objectieve gegevens te onderbouwen.
1.3.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 23 oktober 2020 een aanvullende motivering ingediend.
1.4.
Eiser heeft op 28 oktober 2020 declaraties ingediend. Hierop heeft verweerder op 24 november 2020 gereageerd.
1.5.
Op 24 november 2020, aangevuld op 25 november 2020, heeft eiser zijn schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
1.6.
Verweerder heeft op 15 december 2020 meegedeeld dat hij op basis van de ingediende stukken eiser alsnog over de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020 vier uur per week hulp bij het huishouden toekent, conform het tarief van € 15,- per uur.
1.7.
De rechtbank heeft op 29 januari 2021 eisers reactie ontvangen. Eiser is akkoord met verweerders voorstel met betrekking tot de hulp bij het huishouden. Eiser trekt zijn beroep alleen niet in omdat hij zijn standpunt over de afwijzing van de uren voor de maaltijdvoorziening, handhaaft.
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. De rechtbank handhaaft de vermeldingen en overwegingen in de tussenuitspraak.
3. Met de toekenning van vier uur per week hulp bij het huishouden over de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020, is verweerder eiser alsnog tegemoet gekomen. De rechtbank hoeft over dit geschilpunt dus geen oordeel meer te geven.
4. In de tussenuitspraak (overweging 4. tot en met 6.) heeft de rechtbank al geoordeeld over verweerders weigering om uren voor de maaltijdverzorging toe te kennen. De rechtbank handhaaft dit oordeel en verwijst daarnaar.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond voor zover dat ziet op de weigering over de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020 hulp bij het huishouden toe te kennen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank voorziet zelf en bepaalt dat verweerders besluit van 15 december 2020 in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
6. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 534,-).
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald (€ 178,-) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op het niet toekennen van hulp bij het huishouden over de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat het besluit van 15 december 2020 in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.