In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente dat hem geen uren voor hulp bij het huishouden en maaltijdvoorziening toekende. In een eerdere tussenuitspraak van 1 september 2020 had de rechtbank het onderzoek heropend en de gemeente de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De gemeente heeft vervolgens vier uur per week hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 12 juni 2019 tot en met 25 februari 2020, maar heeft de aanvraag voor maaltijdvoorziening afgewezen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de gemeente eiser alsnog tegemoet is gekomen met de toekenning van hulp bij het huishouden. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor de rechtbank om hierover een oordeel te geven. Echter, de rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel over de afwijzing van de maaltijdvoorziening. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard voor het gedeelte dat betrekking had op de hulp bij het huishouden, en het bestreden besluit werd vernietigd in dat opzicht. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het besluit van de gemeente van 15 december 2020 in de plaats gesteld van het vernietigde deel van het besluit.
Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.335,-. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.