8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer, Ismael [ slachtoffer] , ogenschijnlijk zonder aanleiding benaderd en onverhoeds met een groot mes in de zij gestoken. Deze poging tot het opzettelijk benemen van iemands leven is in ons strafrechtstelsel een van de ernstigste misdrijven. Verdachte heeft de persoonlijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden.
Uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring van aangever en zijn emoties die de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, blijkt van de grote impact die dit heeft gehad op zijn leven en dat hij nog dagelijks te kampen heeft met zowel de lichamelijke als de psychische gevolgen van hetgeen verdachte hem heeft aangedaan. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat het voor aangever moeilijk te begrijpen en accepteren is dat een oude man, over wie hij zich als vrijwilliger heeft ontfermd, hem dit heeft aangedaan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 oktober 2020. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Het strafblad van verdachte zal dan ook niet in strafverzwarende zin meewerken;
- een Triple onderzoek Pro Justitia van 4 februari 2021, opgesteld door C.J. van Gestel, psychiater, E.J. Muller, klinisch psycholoog en M. van Reijssen, forensisch milieuonderzoeker;
- een (gedrags)neurologisch onderzoek Pro Justitia van 29 januari 2021, opgesteld door prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog.
In de hiervoor genoemde onderzoeken Pro Justitia komen de deskundigen tot de vaststelling dat er sprake is van milde cognitieve problemen op basis van vaatlijden, bij een man met mogelijk narcistische en paranoïde trekken in de persoonlijkheid.
De milde cognitieve problemen bestonden al langer, maar onduidelijk is hoelang precies. Verdachte is en was onderhevig aan schommelingen in de gemoedstoestand door lichamelijke en situationele factoren, die wisselingen in zijn functioneren en gedrag konden geven. Of, en zo ja, hoe de milde cognitieve beperkingen en de eventuele narcistische en paranoïde kleur van zijn persoonlijkheid in verband zijn te brengen met hetgeen hem ten laste gelegde is gelegd, hebben onderzoekers niet kunnen vaststellen. Een doorwerking van de vastgestelde pathologie in het ten laste gelegde is daarmee onvoldoende te onderbouwen.
In meer algemene zin zien de onderzoekers wel een probleem wanneer verdachte met onvoldoende ondersteuning terug zou moeten naar een context waarin hij zich nauwelijks zelfstandig kan handhaven. Meer vanuit bestwil valt te overwegen om verdachte (na zijn detentie) te plaatsen in een voorziening waarin hij passende zorg en ondersteuning kan krijgen. Op basis van dit onderzoek zou de zorg niet zozeer psychogeriatrisch hoeven zijn, maar zou deze zich meer op ondersteuning in het algemeen dagelijks functioneren en lichamelijke verzorging moeten richten.
In het gedragsneurologisch onderzoek is het volgende geconcludeerd:
Bij verdachte zijn aanwijzingen voor hersenorganisch lijden in de zin van geringe geheugen- en oriëntatieproblemen op basis van corticale atrofie en vasculaire pathologie in de hersenen. Ook ten tijde van het tenlastegelegde bestond dit hersenorganisch lijden reeds. De gedragsneurologisch onderzoeker komt tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat het hersenorganisch lijden het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor cognitieve executieve functiestoornissen, welke een verklaring zouden kunnen zijn voor impulsief gedrag.
De strafmotivering
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie vormt. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf echter in voorwaardelijke vorm opleggen. Met een deels voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit toezicht en begeleiding door de reclassering mogelijk, wat de rechtbank noodzakelijk acht. Gelet op het ernstige feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld, terwijl volstrekt onduidelijk is gebleven waarom verdachte daartoe is gekomen, vindt de rechtbank het van belang dat verdachte na zijn detentie door de reclassering kan worden gemonitord.
De rechtbank stelt vast dat door de procesopstelling van verdachte weinig inzicht is verkregen in de persoon van verdachte en zijn houding ten opzichte van het door de rechtbank bewezenverklaarde misdrijf. Verdachte stelt immers hieraan geen herinnering (meer) te hebben. Dat verdachte de schuld evenwel buiten zichzelf blijft leggen en geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor hetgeen hij gedaan heeft, is kwalijk en zorgelijk.
Anderzijds zal de rechtbank bij de strafoplegging ook rekening houden met het gegeven dat verdachte een lichamelijk kwetsbare, hoogbejaarde man is die afhankelijk is van de zorg van anderen. Ook betrekt de rechtbank bij dit oordeel de wel bij verdachte vastgestelde milde cognitieve beperkingen, die - hoewel een causaal verband tussen deze beperkingen en het ten laste gelegde ontbreekt - mogelijk wel het handelen van verdachte in enige mate hebben gekleurd.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank zal daarbij de duur van de proeftijd stellen op een termijn van drie jaren. Gezien de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf ziet de rechtbank geen meerwaarde om de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Bij de strafbepaling wijkt de rechtbank af van de strafeis van de officier van justitie, nu de rechtbank tot een andere weging komt op basis van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gekomen in de diverse omtrent verdachte opgemaakte rapportages en ter zitting. Verder heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.