4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 12
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Voor deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Onder een organisatie moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Niet kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een dusdanige criminele organisatie. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 12 tenlastegelegde.
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen feit 1 en 2 (onderzoek Fleet)
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 februari 2020 liep ik samen met [slachtoffer 2] op het Forum te Almere. Ik zag dat er vier jongens ons tegemoet kwamen lopen. Ik zag dat één van de voornoemde jongens een AirPod uit het oor trok van [slachtoffer 2] . Deze AirPod was van mij en heeft [slachtoffer 2] van mij geleend.Ik deed vervolgens mijn AirPod uit mijn oor. Ik had mijn AirPod vast in mijn rechterhand. Ik zag dat drie van de voornoemde jongens om mij heen stonden. Ik hoorde dat één van de voornoemde jongens tegen mij zei: "Geef het hoesje". Ik heb vervolgens het hoesje gepakt van de AirPods. Ik hoorde één van de jongens zeggen: "Wat voor telefoon heb je", "Geef het". Ik wilde wegrennen. Ik liep tussen twee van de voornoemde jongens door. Ik zag en voelde dat ik door één van de voornoemde jongens aan mijn rechter bovenarm werd vastgepakt. Ik hoorde de jongen zeggen die mijn rechter bovenarm vasthield: "Als je het niet geeft dan gaan we je wenken". Wenken betekent steken. Dit is straattaal. Ik heb mezelf losgerukt van de jongen die mijn rechter bovenarm vasthield. Ik ben vervolgens hard weggerend.
[slachtoffer 2]is als getuige gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 februari 2020 liep ik samen met [slachtoffer 1] in het centrum van Almere. Wij liepen richting het Forum. Op de Diagonaal waren vier jongens een beetje aan het stoeien. Wij liepen gewoon langs ze en ineens werd er van achteren een AirPod uit mijn oor getrokken. Ik had deze geleend van [slachtoffer 1] . Hij had de andere ook nog in zijn oor. Drie van de jongens kwamen om [slachtoffer 1] heen staan en één van de jongens kwam bij mij staan. De drie jongens bij [slachtoffer 1] waren erg intimiderend tegen hem. Ze zeiden dat ze hem neer zouden steken als hij geen spullen zou afgeven. Ze vroegen om zijn telefoon.Toen bleek dat [slachtoffer 1] het doosje van zijn AirPods en de andere AirPod had afgegeven aan die jongens.
Verdachteis op 22 juli 2020 gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
O: Ik ga jou horen over een diefstal met geweld op 10-2-2020 op het Forum in Almere.
Ik en een paar vrienden van me liepen bij het Forum. Een jongen die ik kende rende op een van die jongens af en pakte hem vast. Hij rukte toen die AirPods af. Ik moest die jongen daarna vasthouden waarvan die AirPods waren afgepakt. De jongen die ik vast had probeerde weg te rennen. Ik trok hem toen aan zijn capuchon terug.Een van de jongens met wie ik was, had eerst het doosje gepakt en later zijn oortjes.
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik bekeek de camerabeelden van de straatroof op 10 februari op het Forum te Almere.
Ik zie dat de verdachten door het centrum lopen. Ik omschrijf de verdachten van links naar rechts:
verdachte 1
verdachte 2
verdachte 3
verdachte 4
Ik zie de aangever lopen samen met de getuige. Ik zie daar achter de vier verdachte lopen. Ik zie dat de verdachte achter de aangever aanlopen.Ik zie dat de vier verdachten om de aangever gaan staan. lk zie dat verdachte 2, 3 en 4 om de aangever heen staan. Ik zie dat aangever in zijn tas zit.Ik zie dat de aangever meerder stappen achteruit doet. Ik zie dat de aangever meerdere keren zijn arm zwaait om zo los te komen van verdachte 2 en 4. Ik zie dat de aangever wegrent. Ik zie dat verdachte 4 achter hem aanrent en de aangever vast pakt bij zijn schouder. Ik zie dat verdachte 2 er ook achter aan rent.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik kreeg op woensdag 26 februari 2020 het verzoek van collega [verbalisant 3] , om camerabeelden te bekijken van een gepleegde straatroof op 10 februari 2020 omstreeks 15:10 uur op het Forum te Almere. Ik zag en hoorde dat het ging om vier (4) personen op de beelden, waar ook een screenshot van is gemaakt. Ik herken de personen als volgt:
Persoon 4 is: [verdachte] .
Ik herken [verdachte] aan zijn volledige kleding signalement, te weten: Zwarte schoenen, donkere broek, zwarte jas en grijze hoodie met capuchon. Ik herken hem ook aan zijn gezicht in combinatie met zijn huidskleur en dikke/grote neus en zijn haardracht. Tevens herken ik hem ook op de bewegende beelden aan zijn slome/bijzondere manier van lopen.
Bewijsoverwegingen feit 1 en 2 (onderzoek Fleet)
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 10 februari 2020 zijn benaderd door vier jongens. Op basis van de camerabeelden, de herkenning door een verbalisant, en de bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte een van die jongens was, bij beschrijving van de beelden ‘persoon 4’ genoemd. Samen met zijn medeverdachten heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] benaderd waarbij een van hen een AirPod uit het oor van [slachtoffer 2] heeft getrokken (feit 1). Vervolgens is verdachte een van de drie personen geweest die om aangever [slachtoffer 1] is gaan staan en hem vasthoudt, waarna de tweede AirPod en het bijbehorende hoesje van hem zijn afgeperst (feit 1) en is geprobeerd zijn telefoon af te persen (feit 2). Uit het voorgaande blijkt dat verdachte dit in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten heeft gedaan, waardoor het medeplegen van de onder 1 ten laste gelegde straatroof en de onder 2 ten laste gelegde poging daartoe kunnen worden bewezen.
Bewijsmiddelen feit 3 tot en met 5 (onderzoek Eye)
[slachtoffer 3]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 februari 2020 ben ik samen met een vriend van mij in de bus gestapt te Almere. Mijn vriend is genaamd [slachtoffer 4] . Ik zag dat twee jongens de bus instapten.Ik had op dat moment mijn telefoon nog in mijn handen. Ik zag dat de twee jongens mijn kant op keken. De bus begon weer te rijden. Ik zag dat de jongens nog steeds naar mij keken. Ik zag dat persoon 1 zijn jas voor zijn gezicht had gedaan om zijn gezicht af te schermen. Ik zag dat persoon 1 zijn capuchon ook op had gedaan. Bij bushalte Seizoenenbuurt Zuid moesten wij uitstappen. Ik keek achter mij. Ik zag twee donkere gestaltes en ik wist direct dat het die twee jongens waren. Ik had mijn telefoon in mijn hand. Ik merkte dat de twee jongens versneld achter ons aan kwamen lopen. Ik stopte vervolgens snel mijn telefoon weg in mijn zak. Vervolgens zag ik dat persoon 1 [slachtoffer 4] bij zijn schouder pakte. Ik zag dat [slachtoffer 4] zich omdraaide en tegen persoon 1 zei: 'He, wat raak je me aan. Ik ken je niet'. Persoon 2 zei vervolgens tegen mij meerdere malen dat ik mee moest lopen.Persoon 2 pakte mij bij mijn nek vast. Ik hoorde persoon 2 tegen mij zeggen dat ik mijn telefoon moest laten zien. Ik zei: 'nee'. Ik hoorde persoon 2 tegen mij zeggen: 'moet ik je steken?'. Ik zei: 'nee nee, ik pak mijn telefoon'. Ik zag dat persoon 2 vervolgens de telefoon uit mijn handen pakte. Ik vroeg aan persoon 2 of ik kon gaan. Ik hoorde persoon 2 zeggen dat ik moest wachten tot mijn vriend ook klaar was. Ik keek achter mij en ik zag dat [slachtoffer 4] bij persoon 1 stond. Ik zag dat persoon 1 aan de tas van [slachtoffer 4] trok. Ik zag dat [slachtoffer 4] aan het tegenstribbelen was. Ik hoorde [slachtoffer 4] schreeuwen dat hij geen laptop had. Ik hoorde persoon 1 tegen [slachtoffer 4] zeggen dat hij rustig moest doen of dat hij anders een stoot in zijn maag zou krijgen. Ik zei vervolgens tegen [slachtoffer 4] dat hij rustig moest doen en dat ze alleen maar in zijn tas wilden kijken en zijn telefoon wilden hebben. Ik zag dat [slachtoffer 4] zijn rugtas af deed en ik zag vervolgens dat persoon 1 de rugtas uit de handen van [slachtoffer 4] pakte. Ik zag dat persoon 1 in de rugtas van [slachtoffer 4] ging kijken. Ik zag dat persoon 1 niets uit de rugzak pakte. Ik hoorde persoon 1 tegen [slachtoffer 4] zeggen dat hij zijn telefoon wilde hebben. Ik hoorde [slachtoffer 4] zeggen dat hij alleen maar een Huawei had en dat die telefoon niets meer waard was. Ik zag dat [slachtoffer 4] zijn telefoon liet zien aan persoon 1 en vervolgens zijn telefoon weer in zijn broekzak deed. Ik zag dat persoon 2 naar [slachtoffer 4] ging. Ik zag dat persoon 1 voor mij stond en ik hoorde hem vragen of ik pasjes of geld bij mij had. Ik zei tegen persoon 1 dat ik niets had. Ik zag en voelde toen dat persoon 1 mij ging fouilleren. Ik zag dat hij in mijn jaszakken voelde en vervolgens naar mijn rugtas liep die nog op mijn rug zat. Ik voelde een ruk aan mijn tas en ik merkte dat persoon 1 in mijn rugtas keek. Ik hoorde dat hij het ritsje open deed.De telefoon die van mij afgenomen was betrof een rode iPhone XR van 64GB.
[slachtoffer 4]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik ben vandaag [
de rechtbank begrijpt: 10 februari 2020] met [slachtoffer 3] de bus ingestapt te Almere. Ik zag dat er twee jongens instapten.[slachtoffer 3] en ik zijn uitgestapt bij de bushalte aan de Kalenderweg in Almere-Buiten en zijn weggelopen. Toen wij liepen viel mij het op dat de hierboven genoemde jongens, persoon 1 en persoon 2, ons volgden. Persoon 2 pakte mij plots vast bij de arm. Ik heb toen meerdere malen duidelijk tegen hem gezegd dat hij mij los moest laten. [slachtoffer 3] en ik werden toen door beide personen meegenomen. Ik voelde mij direct erg bedreigd en raakt in paniek en ben tegen mijn wil meegelopen. Persoon 2 vroeg wat voor school ik deed en dat ik dan ook een laptop bij mij moet hebben. Ik zag dat hij mijn rugtas en schoudertas begon open te maken en te zoeken er in. Ik zag dat persoon 1 ondertussen met [slachtoffer 3] in gesprek was en de telefoon van [slachtoffer 3] in zijn hand had. Ik hoorde dat persoon 2 maar bleef vragen ik wil je telefoon en zet hem op fabrieksinstellingen. Ik heb toen gezegd, ik heb een hele oude telefoon en liet vervolgens mijn telefoon zien. Persoon 2 had geen interesse in mijn telefoon en ik deed mijn telefoon terug in mijn zak. Ik zag dat hij vervolgens naar [slachtoffer 3] liep en persoon 1 ging voor mij staan. Er werd ons toen verteld om de andere kant op te lopen en dit hebben [slachtoffer 3] en ik gedaan. [slachtoffer 3] vertelde mij dat hij zijn telefoon heeft afgegeven.
Verdachteis op 22 juli 2020 gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
O: Ik ga jou horen over een diefstal met geweld en een poging diefstal met geweld op 10-2-2020 op de Kalenderweg in Almere.
V: Wat is daar gebeurd?
A: Ik was samen met een jongen in de bus. Wij waren met zijn tweeën.We zagen die twee jongens ook uitstappen. Wij liepen toen op ze af. En toen moesten ze meelopen naar de bosjes. Die andere jongen met wie ik was hield de ene jongen vast en ik die andere jongen. Die jongen met wie ik was zei toen tegen de jongen die hij vast had dat hij zijn spullen moest afgeven. Het ging om zijn telefoon. Die jongen moest toen inloggen en zijn account verwijderen van zijn telefoon. Die jongen die ik vast had heeft niets af hoeven geven. Die jongen had toen uitgelogd op zij telefoon, het slachtoffer zeg maar. We zijn toen weggerend.
O: Volgens de aangever zijn jullie ook een keer gewisseld van rol.
V: Waarom was dit?
A: Ja er was gewisseld. Hij mocht nog niet gaan weggaan van de jongen met ik was. Dit was nadat zijn telefoon was weggenomen. Ik ben toen bij dat slachtoffer gaan staan zodat hij niet weg kon.
Bewijsoverwegingen feit 3 tot en met 5 (onderzoek Eye)
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 februari 2020 een straatroof is gepleegd, waarbij de telefoon van aangever [slachtoffer 3] met geweld en bedreiging daarmee is weggenomen (feit 3) en is geprobeerd met geweld en dreiging daarmee pasjes of geld van hem te stelen (feit 4). Ook is met geweld en bedreiging daarmee geprobeerd een laptop en een telefoon van aangever [slachtoffer 4] te stelen (feit 5).
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de feiten 3 tot en met 5 moeten worden gezien als twee op zichzelf staande incidenten, die zich weliswaar simultaan voordeden, maar betrekking hebben op twee aangevers en twee verdachten. Verdachte is dan ook niet betrokken geweest bij de straatroof op aangever [slachtoffer 3] , omdat hij op dat moment bij aangever [slachtoffer 4] stond. De rechtbank verwerpt dat verweer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte met zijn tweeën op pad waren, samen op aangevers zijn afgelopen en alle twee één jongen hebben vastgepakt. Verdachte heeft zich in eerste instantie op aangever [slachtoffer 4] gericht en zijn medeverdachte op aangever [slachtoffer 3] . [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] moesten vervolgens met beide verdachten meelopen. Daarna hebben verdachte en zijn medeverdachte van plek gewisseld. Daaruit blijkt dat de twee verdachten als groep opereerden en dus met zijn tweeën de twee jongens hebben beroofd. De verdeling van taken tussen de verdachten was toevallig en de verdachten zijn onderling uitwisselbaar. Gelet op het voorgaande en op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de twee verdachten.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de raadsvrouw dat er bij feit 4 en 5 sprake is van vrijwillige terugtred, zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachten niet uit eigen beweging hebben besloten deze misdrijven niet te voltooien. Immers, voor feit 4 geldt dat aangever [slachtoffer 3] is gevraagd of hij pasjes of geld bij zich had en zelfs toen hij die vraag ontkennend beantwoordde, heeft de medeverdachte hem nog gefouilleerd en zijn tas doorzocht. De enige reden dat er geen pasjes of geld zijn weggenomen is dat de medeverdachte deze niet heeft gevonden. Voor feit 5 geldt dat verdachte in de rug- en schoudertas van aangever [slachtoffer 4] heeft gezocht naar een laptop. De enige reden dat deze niet is weggenomen is dat aangever geen laptop bij zich had. Voor de poging tot diefstal van de telefoon geldt dat medeverdachte aangever [slachtoffer 4] meerdere keren heeft medegedeeld dat hij zijn telefoon wilde hebben en dat deze op fabrieksinstellingen moest worden gezet. Pas toen aangever zijn telefoon aan verdachte liet zien, bleek dat deze niet het beoogde merk/model was en is de telefoon niet weggenomen. In beide gevallen is dan ook sprake van een voltooide poging diefstal met geweld in vereniging.
De rechtbank acht de feiten 3 tot en met 5 wettig en overtuigend bewezen (zoals hierna in rubriek 5 omschreven).
Bewijsmiddelen feit 6 (onderzoek Failsworth)
[slachtoffer 5]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 februari 2020 was ik op de Korte Promenade. Ik zag dat er twee personen aan kwamen lopen uit de richting van de Spoordreef. Ik zag dat ze mijn richting op liepen en ik hoorde dat een van die personen mij aansprak. Ik hoorde hem zeggen: "Ik heb een foto van jou gezien op Snapchat. Jij hebt mijn nichtje geslagen." Ik zag dat de persoon die mij aansprak mij vastpakte bij mijn rechterarm. Ik zag dat hij mijn mobiele telefoon, een Apple iPhone XR, in zijn handen had.Ik zag en voelde dat hij mij meetrok in de richting van de Spoordreef. Ik hoorde hem zeggen: "Ik hou niet van grapjes, je komt nu mee anders vloer ik je hier al." Ik ben vervolgens meegelopen. Ik voelde dat hij mij nog steeds vast had bij mijn arm. Ik voelde dat hij aan mij bleef trekken. Ik zag vervolgens dat persoon 1 en persoon 2 mij vastpakten bij mijn schouders. Ik zag en voelde dat ze mij richting de muur duwden. Ik zag dat persoon 1 met zijn hand in zijn eigen zak ging. Ik zag en voelde dat hij vanuit de zak iets tegen mij aandrukte. Ik voelde een scherp voorwerp vanuit zijn zak tegen mijn kleding aan drukken. Ik hoorde vervolgens persoon 1 zeggen dat ik mijn pinpas moest geven. Ik zag en voelde dat hij mij nog steeds vasthield. Ik zag en voelde dat persoon 2 met zijn handen in mijn zakken ging. Ik zag en voelde vervolgens dat persoon 2 mijn pinpas uit mijn broekzak pakte. Ik zag dat hij deze pinpas vervolgens in zijn eigen broekzak deed. Ik kreeg toen van persoon 1 een vuistslag tegen mijn rechter slaap/jukbeen. Gedurende deze worsteling voelde ik ook dat ik van achteren werd vastgehouden, kennelijk door een derde persoon.Ik ben vervolgens gaan rennen en voelde ondertussen in mijn zakken of er nog spullen inzaten. Ik voelde dat ook mijn AirPods uit mijn jaszak waren weggenomen.
Verdachteis op 22 juli 2020 gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
O: Ik ga jou horen over een diefstal met geweld op 10-2-2020 op de Korte Promenade in Almere.
V: Kun je vertellen hoe het gegaan is?
A: Ik had dat dus gezegd over dat nichtje. Toen zei die jongen met wie ik was dat hij mee moest lopen. Toen liep het slachtoffer mee. Toen werd er nog druk op hem gezet door mij. Dit was verbaal. Toen moest hij ook uitloggen op zijn telefoon en zijn account verwijderen. We hadden zijn AirPods ook gepakt. Die jongen met wie ik was heeft toen aan hem gevraagd wat hij nog meer bij zich had. Het slachtoffer heeft toen zijn pinpas gegeven. Toen zijn we weggegaan.
Bewijsoverweging feit 6 (onderzoek Failsworth)
Het verweer van de raadsvrouw, dat de telefoon zonder geweld dan wel dreiging met geweld is weggenomen, wordt weerlegd door de inhoud van bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit 6 wettig en overtuigend bewezen (zoals hierna in rubriek 5 omschreven).
Bewijsmiddelen feit 7 en 8 (onderzoek Frodsham 1), feit 9 (onderzoek Frodsham 2)en 10 (onderzoek Frodsham 3)
[slachtoffer 6]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 24 februari 2020 omstreeks 15.45 uur liep ik samen met [slachtoffer 7] aan de Siliciumstraat te Almere. Ik voelde ineens een druk in mijn nek en ik keek over mijn schouder naar achteren. Ik zag dat een manspersoon mij vasthield met zijn linkerhand. Hij vroeg gelijk wat voor telefoon ik bij mij had.Hij herhaalde zijn vraag, 'wat voor type telefoon heb je', twee à drie keer, waarop ik uiteindelijk mijzelf genoodzaakt voelde om te vertellen wat voor type telefoon ik bij me had. Ik was bang dat ik in elkaar geslagen zou worden doordat deze jongen zo doordringend de vragen aan mij bleef stellen. Ik zei uiteindelijk dat ik een iPhone XR heb. Ik voelde mij door deze persoon geïntimideerd en ik werd hierdoor angstig. Ik hoorde deze persoon ook gelijk zeggen 'Geef mij je telefoon'. Doordat ik zo angstig was gaf ik mijn telefoon aan hem. De persoon rende weg. Terwijl ik zag dat de jongen wegrende keek ik naar mijn vriend [slachtoffer 7] , welke achter mij stond. Ik zag dat [slachtoffer 7] werd tegengehouden door twee andere personen. Ik zag dat [slachtoffer 7] zijn tas op de grond had staan en dat hij in zijn voorvakje aan het rommelen was.Ik zag de drie jongens vervolgens met versnelde pas weer richting de bushalte rende.
[slachtoffer 7]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Vandaag, 24-02-2019 [
de rechtbank begrijpt: 2020], ben ik met [getuige 1] , [A] , [slachtoffer 6] en [B] opgelopen in de richting van de bushalte Middenkant. Plotseling kwam een drietal jongens van achter ons. [slachtoffer 6] , [B] en ik werden vastgepakt. Ik voelde dat dat ik naar achter werd getrokken. Ik voelde dat iemand mij beetpakte en naar achter trok. Ik was erg bang en wist niet zo goed wat ik moest doen.Vervolgens zag ik dat de jongen die [B] losliet ook naar mij toe kwam. Ik ben omgedraaid om mezelf los proberen te maken. Ze lieten mij niet los en er stonden vervolgens twee jongens bij mij. Een van de jongens stond achter mij en de andere aan de voorzijde. De jongen die mij als eerste vastpakte bleef achter mij staan en hield mij ook de hele tijd vast. De jongen die mij vasthield vroeg aan mij wat voor telefoon ik had. De jongen die voor mij stond zei vervolgens op een dwingende toon: "Doe je tas open en laat zien wat je in je tas heb." Dit was dusdanig dwingend dat ik zeker wist dat ik dit moest doen. Ik werd hier bang van. Ik heb vervolgens mijn tas geopend waarna die zelfde jongen mijn tas doorzocht. Op het moment dat ik mijn tas opende zat ik gehurkt op de grond. Vervolgens voelden de twee jongens aan beiden zijde van mijn heupen. Ik zag dat [slachtoffer 6] werd vastgepakt. Ik zag dat hij aan zijn schouder en aan zijn tas werd vastgepakt, kort hierop kwam [slachtoffer 6] mijn kant op lopen. Ik vroeg of hij zijn telefoon had gegeven. Hij zei dat dit zo was.
[getuige 1]is als getuige gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik was vandaag [
de rechtbank begrijpt: 24 februari 2020] samen met [slachtoffer 7] , [slachtoffer 6] [C] , [A] en [B] .We liepen richting de busbaan. Wij liepen voorop en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] liepen achter ons. Toen zagen we dat er drie jongens aan kamen. Ik zag dat ze [slachtoffer 7] aan zijn capuchon trokken zodat [slachtoffer 7] op zijn knieën in de modder terecht kwam. Wij stonden op ongeveer vier of vijf meter er vandaan. Ik zag dat ze aan [slachtoffer 7] vroegen: 'geef me geld en je pasje en je telefoon' en zo. Toen ging het allemaal hardhandig.Ik zag dat die donkere jongen [slachtoffer 6] zijn telefoon in zijn hand had. Het was een iPhone. Nadat hij ermee zwaaide heeft de jongen de telefoon in zijn zak gestopt. [slachtoffer 6] werd door één jongen vastgehouden, en toen weer door twee en toen weer door één. [slachtoffer 7] werd eerst door twee, daarna door één en toen weer door twee jongens vast gehouden.
[slachtoffer 8]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik was vandaag, 24 februari 2020 ingestapt in buslijn M4 in de richting van station Almere Poort. Op een gegeven moment stapten er meerdere jongens in. Ze stonden daar met zijn drieën.Ik ben vervolgens uitgestapt. Ik keek achterom en toen zag ik die drie jongens ook lopen. Op de Iliasstraat werd ik door jongen 1 aangesproken. Hij vroeg aan mij "ey bro weet je hoe laat het is?". Ik pakte toen mijn telefoon uit mijn broekzak. Ik was nog bezig te kijken en te zeggen dat het tien voor vier was toen op dat moment jongen 1 opeens mijn telefoon uit mijn handen probeerde te pakken. Toen werd het duwen en trekken om mijn telefoon. Jongen 1 zei toen ook tegen mij van "geef je tellie". Op dat moment zei jongen 2 tegen mij van "geef je tas, geef je tas" en toen pakte hij ook meteen mijn tas beet bij de lus aan de bovenzijde en trok eraan. Ik had de tas op mijn beide schouders en trok mijn tas weer terug mijn schouders op. Omdat ik mijn tas weer terug mijn schouders op trok kon jongen 1 mijn telefoon uit mijn handen trekken en had ik deze niet meer vast. Op dat moment vroeg jongen 1 aan mij van "wat is je code". Op dat moment probeerde jongen 2 weer mijn tas te pakken maar ik leunde naar voren waardoor hij mijn tas niet kon vastpakken.Toen kwam er opeens een man aan en zei "geef die telefoon terug". Toen pakte deze man mijn telefoon uit de handen van jongen 1 en gaf deze weer terug aan mij. Daarna zei de man ook nog van "laat die jongen met rust" en "ga weg". Toen liepen die drie jongens met een snelle pas weg.
[getuige 2]is als getuige gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V. Ik wil je horen over wat er op 24 februari 2020 is gebeurd. Wat kun je hierover vertellen?
A: Ik zat in de bus en daar zat nog een andere jongen in die ik ken. We stapten bij dezelfde halte uit. Toen had ik nog niet door dat er drie andere jongens waren uitgestapt maar ik keek nog één keer over mijn schouder en toen zag ik die drie jongens achter hem aanlopen. En ik denk dat ze iets vroegen naar de tijd of naar de weg want hij pakte zijn telefoon erbij. En toen omsingelde ze hem een beetje en toen zag ik dat zijn telefoon uit zijn handen werd getrokken. Dus ik rende er zo snel mogelijk naar toe en ik sprak direct de jongen aan die de telefoon vast had. Toen greep ik hem bij zijn jas en zei ik: "Je geeft nu die telefoon terug." En dat deed hij toen. Hij gaf de telefoon aan mij en ik gaf die terug aan de eigenaar van de telefoon. En toen zei ik tegen hem loop maar naar huis toe.
(…)
V: Hoever stonden de jongens bij [slachtoffer 8] vandaan?
A: Ik denk binnen een straal van 2 meter.
[slachtoffer 9]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 24 februari 2020 om 16.04 uur stapte ik de bus in. Deze bus reed richting Almere Centrum. Ik was samen met mijn vriend, genaamd [slachtoffer 10] . Ik zag een drietal jongens in de bus zitten.In de bus kwam persoon 1 naar [slachtoffer 10] gelopen en vroeg aan hem hoe laat het was. Ik vond dit vreemd, omdat hij zelf een telefoon had en omdat je in de bus overal kan zien hoe laat het is. Ik zag dat [slachtoffer 10] op zijn horloge keek en ik hoorde hem de tijd zeggen tegen persoon 1. Ik zag dat persoon 1 daarna terug liep naar zijn vrienden. Ik zag dat de personen 1, 2 en 3 ons vanaf dat moment heel de tijd in de gaten hielden. Dit zag ik omdat zij heel de tijd in onze richting keken. Ik had ook heel de tijd oogcontact met persoon 1. Omdat ik zeker wilde weten of persoon 1, 2 en 3 ons daadwerkelijk in de gaten hielden, besloot ik samen met [slachtoffer 10] net te doen alsof wij uitstapten bij de Passage in Almere-Centrum. Ik vertelde [slachtoffer 10] dat ik het niet vertrouwde en dat hij bij mij in de bus moest blijven. Ik zag dat de personen 1, 2 en 3 ook uit wilden gaan stappen, maar omdat wij toch besloten om te blijven staan zag ik dat de personen 1, 2 en 3 weer rustig bij hun plek gingen staan. Ik vertelde tegen [slachtoffer 10] dat we gingen uitstappen bij Stadhuisplein in Almere. Toen ik de bus uitliep zag ik dat de personen 1, 2 en 3 ook de bus uit stapte. Toen ik weer omkeek zag ik de drie personen weer achter ons aan lopen. Ik ben toen samen met [slachtoffer 10] naar de bibliotheek gelopen. Ik zag de personen 1, 2 en 3 ook via de roltrap de bibliotheek binnen komen.Ik zag toen dat [slachtoffer 10] naar de medewerker van de bibliotheek liep. Toen ik achterom keek zag ik twee beveiligers aan komen lopen. Ik zag dat [slachtoffer 10] en de medewerker van de bibliotheek naar de beveiligers liepen. Op het moment dat [slachtoffer 10] in gesprek was met de beveiligers, zag ik de personen 1, 2 en 3 richting de roltrap lopen. Ik zag dat de personen 1, 2 en 3 naar beneden gingen en dat de beveiliging achter deze jongens aan liepen.
[slachtoffer 10]is als getuige gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Wat kan jij verklaren over de poging diefstal met geweld op 24 februari 2020?
A: Ik zag dat drie personen de bus instappen. Dit is in Almere. Eén van deze personen vroeg aan mij hoe laat het was. Ik wist al dat hij mogelijk mijn telefoon of horloge wilde hebben, omdat zijn vrienden een telefoon in hun handen vasthielden en omdat er meerdere klokken in de bus hingen. Toen ging hij terug naar zijn vrienden. Ik was met [slachtoffer 9] . Ik zag dat die drie of vier jongens ons heel de tijd aan bleven kijken.Ik ben samen met [slachtoffer 9] bij Stadhuisplein uitgestapt. We wilden de jongens op een dwaalspoor zetten, dus we liepen eerst richting de McDonalds. Toen we dichtbij de McDonalds waren liepen [slachtoffer 9] en ik meteen de bibliotheek in om beveiliging op te halen. Ik zag dat de jongens ons achtervolgden de bibliotheek in. Ik zag dat de jongens in de bibliotheek bleven hangen. Nadat ik de beveiliging had aangesproken werden de jongens de bibliotheek uit gestuurd.
V: Wanneer merkte je dat je achtervolgd werd door verdachte 1 en zijn vrienden?
A: Toen ik naar de McDonalds liep zag ik verdachte 1 en zijn vrienden eerst stil
staan. Ik zag dat zij langzaam achter ons aan liepen. Toen ik vervolgens met [slachtoffer 9]
naar de bibliotheek liepen zag ik dat verdachte 1 met zijn vrienden ook naar de bibliotheek liepen. Ik had eerst een baliemedewerkster aangesproken. Ik vroeg deze mevrouw of zij de beveiliging wilde halen, omdat ik mogelijk beroofd zou worden. Ik hoorde dat zij de beveiliging opriep en uitlegde wat er aan de hand was. Ik zag dat één van de beveiliging de jongens aansprak en ze wegstuurde.
Verbalisant [verbalisant 4]heeft de gedragingen van verdachten, waargenomen op camerabeelden opgenomen in een bus van Keolis, beschreven:
16:17:49 uur
Ik zie dat de aangeefster en haar vriend hun tassen pakken en aanstalten maken om uit te stappen. Ik zie dat verdachte 3 langs verdachte [verdachte] loopt richting de aangeefster. Ik zie dat verdachte [verdachte] achter verdachte 3 aan wil lopen. Ik zie dat verdachte 1 gaat staan. Ik zie dat de aangeefster en haar vriend toch besluiten om in de bus te blijven. Ik zie dat andere passagiers de bus in stappen. Ik zie op dat moment de drie verdachten zich omdraaien en terug naar hun plaats gaan (screenshot 6).
Verdachteis op 22 juli 2020 gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
O: slachtoffers hebben aangifte gedaan van een straatroof dan wel een poging daartoe.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Er was een jongen beroofd op dat moment. Ik was met die jongen die de beroving deed. Ik stond naast hem. Die andere jongen die met ons was stond er bij op afstand.
O: Volgens [medeverdachte 5] rende jij met [medeverdachte 1] naar die jongens toe en greep jij er één bij zijn nek.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: ja het zou kunnen dat ik iemand heb vastgepakt.
O: Volgens een getuige ging het allemaal hardhandig dat die telefoon werd afgepakt
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: ja, dat klopt. Ik heb gezien dat het slachtoffer bij zijn kraag werd gepakt. Er was ook veel druk op die jongen gezet.
O: Op de beelden is te zien dat jullie met z'n drieën wegrennen.
V: Waarom rennen jullie weg?
A: Ja we moesten wegkomen
O: Volgens [medeverdachte 5] zou een meisje de politie hebben gebeld en had [medeverdachte 1] geroepen dat de politie er aan kwam.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ja hij heeft geroepen dat de politie er aan kwam.
O: We gaan nu naar de volgende aangifte, namelijk dicht bij bushalte Homeruskwartier West.
O: Volgens [medeverdachte 5] hadden jij en [medeverdachte 1] gezien dat het volgende slachtoffer in de bus de hele tijd een telefoon in zijn handen had.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ja
O: Volgens [medeverdachte 5] wilde jullie ook zijn telefoon pakken.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ja vanaf het moment dat hij uitstapte. Dit wilde [medeverdachte 5] ook.
V: Wisten jullie alle drie dat jullie die jongen gingen beroven?
A: Ja.
O: Die getuige zag dat jullie de telefoon van de aangever afpakten. Hij hoorde dat jullie hem vroegen naar zijn code.
V: Klopt dat?
A: Ja dat is gezegd. Ik heb tegen het slachtoffer gezegd dat hij sneller moest doen.
V: Wat moest hij sneller doen?
A: Zijn wachtwoord invullen.
O: Jullie zijn daarna weer de bus ingestapt. Op de beelden is te zien dat jij naar een jongen toe loopt om de tijd te vragen.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: ja dat klopt.
O: Aangever is naar de beveiliging gelopen in de bibliotheek en die heeft jullie eruit gezet.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: We waren toen alle drie er uitgezet.
Bewijsoverwegingen feit 7
Het verweer van de raadsvrouw, dat bij feit 7 sprake was van een diefstal en niet van een diefstal met geweld, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit 7 wettig en overtuigend bewezen (zoals hierna in rubriek 5 omschreven).
Bewijsoverwegingen feit 10
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor feit 10 geen bewijs is dat de verdachten een diefstal dan wel afpersing wilden ondernemen. Dit hebben zij allen ook ontkend. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 9] en getuige [slachtoffer 10] hebben uitvoerig beschreven hoe de busrit en hun wandeling naar de bibliotheek verliep. Hun verklaringen komen overeen en komen erop neer dat verdachte in de bus aan [slachtoffer 10] vroeg hoe laat het was. Dat was opvallend, omdat de verdachten zelf een mobiele telefoon bij zich hadden en op meerdere plekken in de bus de tijd te zien was. Vervolgens hebben alle drie de verdachten aangeefster en getuige constant in de gaten gehouden en zijn zij zelfs opgestaan toen aangeefster en getuige deden alsof zij de bus uitgingen, waarna zij toch weer zijn gaan zitten toen bleek dat aangeefster en getuige de bus niet gingen verlaten. Op het moment dat aangeefster en getuige de bus hebben verlaten, zijn de drie verdachten hen tot in de bibliotheek gevolgd, waar beveiligers hen hebben weggestuurd.
Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm – de hierboven beschreven opeenvolgende handelingen en het korte tijdsverloop tussen de feiten 7 tot en met 10 – acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk dat verdachten deze keer niet van plan waren om aangeefster en getuige te beroven. De door aangeefster en getuige beschreven gang van zaken komt overeen met hetgeen aangevers en getuigen van de feiten 7 tot en met 9 hebben beschreven over de (pogingen tot) straatroven die verdachte en de twee zelfde medeverdachten even daarvoor hadden gepleegd. Het is duidelijk dat verdachte en zijn medeverdachten op 24 februari 2020 op strooptocht waren. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen, gezien in het licht van de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 7 tot en met 9 voornoemd, stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte en zijn medeverdachten een begin van uitvoering van een straatroof hebben gemaakt. De rechtbank acht het feit 10 wettig en overtuigend bewezen (zoals hierna in rubriek 5 omschreven).
Bewijsmiddelen feit 11 (Farnworth)
[slachtoffer 11]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 5 februari 2020 te Almere. Ik werd aangesproken door een onbekende jongen.
Deze jongen vroeg mij hoe laat het was. Ik heb hem toen de tijd op mijn telefoon laten zien. Hierna ben ik weer verder gelopen. Even verder werd ik weer door diezelfde jongen aangesproken. Ik zag toen dat er nog 2 andere jongens bij deze jongen waren. Ik voelde mij niet op mijn gemak bij deze 3 jongens en ben meegelopen.We zijn het Beeldhouwerpad ingelopen en we stopten bij de portiek van een flat. Hierop zag en voelde ik dat de jongen die mij had aangesproken en de deur open had gedaan, mij vastpakte. Ik voelde dat hij mij met kracht de flat in wilde hebben. Ik zag en voelde dat de 2e persoon mij ook vastpakte en mee naar binnen wilde trekken. Ik heb toen om hulp geroepen, maar niemand reageerde. Er volgde een soort van worsteling. Het lukte mij om mij los te trekken. Toen ik los was wilde ik wegrennen, maar ik viel. Ik ben vervolgens weer opgestaan en weggerend richting het station.
Verbalisant [verbalisant 5]heeft de gedragingen van verdachten, waargenomen op camerabeelden opgenomen in het centrum van Almere, beschreven:
Aangever wordt aangesproken door verdachte 1. Als te lezen in de aangifte wordt de tijd gevraagd door de verdachte. Aangever laat de tijd zien op zijn telefoon. Verdachte 1 loopt dan weg.Voegt zich bij verdachte 2 en 3 en lopen samen achter aangever aan.Ter hoogte van de Stationsstraat wordt aangever aangesproken door de 3 verdachten.Verdachte wordt meegenomen door verdachte 1. De andere 2 volgen. Aangever loopt met de 3 verdachten over de Stationsstraat. Verdachte 2 en 3 gaan een portiek binnen. Verdachte 1 blijft achter met de aangever.Verdachte 1 pakt aangever vast en wil hem het portiek intrekken alwaar verdachte 2 en 3 al binnen staan. Verdachte 2 en 3 komen bij verdachte 1 staan. Samen willen ze aangever in het portiek trekken. Verdachte 2 trekt aangever richting het portiek. Verdacht 1 helpt hierbij. Verdachte 3 staat in het portiek.Aangever weet te ontkomen.Verdachten lijken een nieuw plan te maken, waarna ze wegrennen.
Verbalisant [verbalisant 6]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik deed onderzoek naar een straatroof gepleegd op 5 februari 2020 op het Beeldhouwerpad te Almere. In verband met dit onderzoek bekeek ik de camerabeelden van 5 februari 2020 van cameratoezicht. Toen ik de beelden van het Beeldhouwerpad van 5 februari 2020 bekeek, herkende ik [verdachte] direct als één van de verdachten. Ik herkende [verdachte] aan zijn gezicht, huidskleur en postuur. Verder herkende ik zijn kenmerkende loopje waarbij zijn voeten iets naar binnen staan en zijn motoriek als hij aan het rennen is. Tevens herken ik [verdachte] aan zijn manier van bewegen met zijn handen in zijn zakken. Aan dit proces-verbaal zal door mij een aantal screenshots als bijlage worden toegevoegd waarop [verdachte] te zien is op deze camerabeelden.
Verbalisant [verbalisant 7]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik bekeek de camerabeelden die gevorderd waren in het onderzoek Farnworth. De rechter persoon op dit screenshot herken ik als [verdachte] , geboren op [2006] . Ik herken hem aan zijn kleding, houding en manier van lopen.