ECLI:NL:RBMNE:2021:919

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
16.220096.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan opzet bij openlijk geweld in vereniging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld in vereniging op 18 april 2019 te Amersfoort. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeert dat de geweldshandelingen van de medeverdachten, die de zonen van de verdachte zijn, niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte heeft verklaard dat hij de situatie wilde de-escaleren en zijn zonen tot rust wilde manen. Dit blijkt ook uit camerabeelden die zijn bekeken tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen opzet had op het plegen van geweld in vereniging, ondanks dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging door de aangever, [slachtoffer 1], in bedwang te houden.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], behandeld, die een schadevergoeding van € 6.013,68 vorderde. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, begroot op nihil.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de verklaringen van de verdachte en de beschikbare camerabeelden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.220096.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D. ter Laak en van hetgeen verdachte en mr. J. Zaím namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 april 2019 te Amersfoort, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bepleit dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij de-escalerend heeft gehandeld en geen geweld heeft gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde feit. De rechtbank komt op basis van de volgende overwegingen tot voornoemde beslissing.
Verdachte verklaart dat het zakelijk conflict waarin hij op 18 april 2019 verkeerde uit de hand gelopen is. Naar eigen zeggen kwam het initiatief niet van verdachte, maar heeft hij zich afgeweerd omdat hij bespuugd werd. Vervolgens kwamen onder andere de zonen van verdachte, medeverdachten in onderhavige zaak, zich met het conflict bemoeien. Verdachte verklaart dat collega’s begonnen te schoppen en te slaan, maar dat hij zelf geen geweld heeft gebruikt. Hij heeft de situatie juist proberen te de-escaleren door de klant met wie hij het conflict had, aangever [slachtoffer 1] , in bedwang te houden met een andere collega. Samen hebben zij [slachtoffer 1] vastgehouden om te voorkomen dat hij op zou staan en zich in de vechtpartij zou mengen. Van deze [slachtoffer 1] kwam volgens verdachte de meeste agressie. Verdachte had hierbij de arm van [slachtoffer 1] vast en zijn hand op de schouder van die [slachtoffer 1] gelegd. Verdachte geeft aan dat hij niet de bedoeling had dat de situatie op deze manier uit de hand zou lopen.
De verklaring van verdachte wordt voldoende ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden. Op de camerabeelden wordt waargenomen dat verdachte de aangever [slachtoffer 1] in eerste instantie tegenhoudt, naar de grond brengt en op de grond in bedwang houdt samen met een andere man. Hoewel verdachte daardoor wel een wezenlijke bijdrage levert aan de openlijke geweldpleging, omdat [slachtoffer 1] toen hij op de grond lag door een ander is geslagen, is niet komen vast te staan dat bij verdachte ook het opzet op het plegen van geweld in vereniging aanwezig was. Uit zowel de verklaring van verdachte als uit de camerabeelden leidt de rechtbank namelijk af dat verdachte de situatie wilde de-escaleren en zijn zoons tot rust wilde manen. Zo is op de beelden waargenomen dat een van de zoons van verdachte [slachtoffer 1] wilde schoppen toen deze op de grond lag en door verdachte en een collega werd vastgehouden. Verdachte gebaart op dat moment dat hij dit niet moet doen, waarop de zoon de schoppende beweging niet afmaakt. Ook daarvoor lijkt hij al een van zijn zoons en getuige [slachtoffer 2] tot kalmte te manen. De geweldshandelingen van medeverdachten kunnen niet aan verdachte toegerekend worden, nu verdachte geen opzet op het openlijk plegen van geweld heeft gehad. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 6.013,68. Dit bedrag bestaat uit € 505,- materiële schade en € 3.200,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding in de proceskosten ter hoogte van € 2.308,68. [1]
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 2.000,-. De materiële schade is niet (voldoende) onderbouwd en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De proceskosten kunnen worden begroot aan de hand van het liquidatietarief.
De officier van justitie verzoekt voorts om de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het niet klopt dat de benadeelde partij bang is. Een dag na het incident is hij namelijk nog door de benadeelde partij bedreigd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Amersfoort, openlijk, te weten op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, door
- meermalen in het gezicht van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan,
- die [slachtoffer 1] bij de arm, althans het lichaam, vast te pakken,
- de nek van die [slachtoffer 1] in een klem te houden,
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen,
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
- op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag,
en/of
- die [slachtoffer 2] vast te houden/pakken,
- meermalen op/tegen de benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen, en/of
- meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Door of namens de benadeelde partij zijn de advocaatkosten ter hoogte ven € 2308,68 opgevoerd als materiele schade. De rechtbank beschouwd deze kosten als proceskosten en zal deze ook als zodanig beoordelen.