ECLI:NL:RBMNE:2021:930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
UTR 21/560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

Op 8 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P. Molema, en de burgemeester van de gemeente Almere. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 februari 2021, waarbij hen een last onder bestuursdwang werd opgelegd in de vorm van sluiting van hun woning in [woonplaats 2] voor de duur van drie maanden, vanwege de aanwezigheid van 168 hennepplanten. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelden dat de sluiting onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat zij huurpenningen misliepen door de sluiting.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. De rechter stelde vast dat de woning al gesloten was op het moment van het indienen van het verzoek en dat verzoekers niet in de woning woonden. Bovendien hadden verzoekers geen bewijs geleverd van acute financiële nood of onomkeerbare schade. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/560

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], te [woonplaats 1], verzoekers(gemachtigde: mr. P. Molema),

en

de burgemeester van de gemeente Almere, verweerder(gemachtigde: ).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] (de woning) in [woonplaats 2] voor de duur van drie maanden vanaf 18 februari 2021.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
2. Op 5 januari 2021 heeft de Politie Midden-Nederland, district Flevoland, onderzoek gedaan in de woning. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat er 168 hennepplanten in de woning aanwezig waren. De aangetroffen hennepkwekerij is diezelfde dag door functionarissen van de politie ontmanteld en afgevoerd.
3. Verzoekers zijn beiden eigenaar/verhuurder van de woning en wonen beiden op een ander adres. Op het moment van onderzoek verhuurden zij de woning aan iemand anders. Bij het primaire besluit heeft verweerder de niet voor bewoning gebruikte woning gesloten met ingang van 18 februari 2021 voor de duur van drie maanden. Op de dag van deze sluiting hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. Voorts hebben verzoekers op 18 februari 2021 bezwaar ingediend bij verweerder, en verweerder verzocht, op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb, in te stemmen met rechtstreeks beroep. De voorzieningenrechter heeft tot op heden geen instemming van verweerder ontvangen, zodat de voorlopige voorziening samenhangt met het door verzoekers ingediende bezwaarschrift.
5. De huurster van het pand, [huurster], is bij brief van 19 februari 2021 aangeschreven met de vraag of zij binnen één week na dagtekening van de brief wil deelnemen als belanghebbende bij dit verzoek. [huurster] heeft niet gereageerd op deze brief, zodat de voorzieningenrechter er van uitgaat dat zij niet wenst deel te nemen.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
6. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de uitspraak op zijn beroep niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het indienen van bezwaar de werking van een besluit niet opschort, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment op een eventueel beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Is er sprake van onverwijlde spoed?
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
8. Anders dan eisers naar voren brengen, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder de woning met ingang op 18 februari 2021 heeft gesloten. Uit telefonisch verkregen informatie van verweerder op 18 februari 2021 is weliswaar gebleken dat verzoekers nog enkele dagen toegang hadden tot de woning om herstelwerkzaamheden te verrichten, maar dit laat onverlet dat de woning daadwerkelijk is gesloten op 18 februari 2021. Dit staat in het besluit van 16 februari 2021. Op het moment van het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening was de woning dus al gesloten.
9. Verzoekers voeren aan dat bij een definitieve sluiting van de woning de gevolgen onomkeerbaar zijn. Er is volgens verzoekers sprake van ‘naming en shaming’ door de VVE. Verzoekers hebben verschillende potentiële huurders zien afhaken door deze onrechtmatige sluiting en lopen daardoor huurpenningen mis.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de sluiting van de woning door het missen van huurpenningen voor verzoekers financiële problemen ontstaan die aanleiding moeten geven tot het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers bij brief van 19 februari 2021 in de gelegenheid zijn gesteld om te onderbouwen dat sprake is van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, maar hebben verzoekers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat de woning al is gesloten en dat verzoekers niet woonachtig waren in de woning. De woning werd verder ook niet bewoond. De omstandigheid dat sprake is van ‘naming and shaming’ vormt in dit geval ook geen reden om een uitzondering aan te nemen op de hoofdregel dat het indienen van bezwaar de werking van een besluit niet opschort, waardoor ook hierin geen spoedeisend belang kan zijn gelegen. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.