4.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van eiser in dit geval in redelijkheid minder zwaar heeft mogen laten wegen. De rechtbank overweegt hierbij dat niet in geschil is dat voor de bouwhoogte voldaan wordt aan de in artikel 20.3 van de planregels genoemde voorwaarden om af te wijken. Daarnaast staat het bestemmingsplan al rechtstreeks een bouwhoogte van vijf meter toe en overschrijdt het grootste gedeelte van de aanbouw de maximaal toegestane bouwhoogte niet. Alleen voor het achterste deel, gelegen op het aflopende terrein, wordt de maximale bouwhoogte met 0,01 meter tot en met 1,4 meter overschreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat de overschrijding van de bouwhoogte, bezien op het totale bouwplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van eiser. De beroepsgrond faalt.
Vermindering van dag- en zonlichttoetreding
5. Eiser voert aan dat de hoogte van het bijgebouw zorgt voor een onevenredige beperking van de dag- en zonlichttoetreding. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een zonnestudie laten uitvoeren door [architectenbureau] .
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de zonnestudie van eiser blijkt dat de aanbouw zorgt voor een geringe zonlichtvermindering op het perceel van eiser. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat het vooral gaat om de dag- en zonlichtvermindering in de voor- en najaarsperioden op de dieper gelegen gedeelten van de achtertuin van eiser. Uit de studie blijkt dat in en rondom het huis van eiser geen tot nauwelijks vermindering van de dag- en zonlicht plaatsvindt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de ligging van het bijgebouw ten zuidoosten van het perceel van eiser ervoor zorgt ervoor dat de schaduwwerking van de aanbouw beperkt zal zijn. Er is geen sprake van een onevenredige vermindering van dag- en/of zonlicht. De beroepsgrond faalt.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
7. Eiser is van mening dat het met 80 centimeter richting de erfgrens opschuiven van de aanbouw zorgt voor een evidente privaatrechtelijke belemmering. Voor realisering van de aanbouw moeten twee bomen die op de erfgrens staan, een meidoorn en een hulst, verwijderd worden. Nu eiser geen toestemming geeft voor het verwijderen van de bomen is er sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser als de bomen zonder zijn toestemming verwijderd worden.
8. Niet in geschil is dat de meidoorn op de erfgrens staat en dus eigendom is van eiser en vergunninghouder. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat de architect heeft aangegeven dat één boom behouden kan blijven en dat één boom verwijderd moet worden. Eiser weigert toestemming voor de kap van die boom te geven. De rechtbank is van oordeel dat dat betekent dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De vraag is of deze belemmering in de weg staat aan de verlening van de vergunning.
9. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De belemmering raakt namelijk in dit geval niet rechtstreeks de bouwhoogte van het bouwplan, waarvoor de afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Mede in aanmerking genomen het feit dat vergunninghouder aan eiser heeft aangeboden een vergelijkbare boom terug te willen plaatsen op een door eiser te bepalen plaats, staat deze belemmering niet aan vergunningverlening in de weg. Niet in geschil is dat de hulst niet ter hoogte van de aanbouw staat. Eiser heeft een verslag van [hoveniersbedrijf] van 28 mei 2020 overgelegd. Hierin worden een aantal vragen van eiser beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet onomstotelijk blijkt dat de hulst niet behouden zal kunnen blijven door het bouwplan. Daarmee levert deze boom geen evident privaatrechtelijke belemmering op. De beroepsgrond faalt.
Redelijke eisen van welstand
10. De bouwplannen van derde-partij passen volgens eiser niet in de omgeving. Met name omdat de nokrichting van de aanbouw anders zal komen te staan dan de nokrichting van de rest van de woningen in de omgeving. De aanbouw zal daarnaast kolossaal ogen en niet binnen het straatbeeld passen. Ten slotte ontbreekt er volgens eiser ten onrechte een op schrift gesteld advies van de welstandscommissie.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting.Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
12. Uit het primaire besluit blijkt dat er voor de aanbouw een positief welstandsadvies is afgegeven door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Dit wordt door eiser niet betwist. Eiser heeft zelf geen argumenten aangevoerd om te veronderstellen dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder niet van het positieve welstandsadvies uit mocht gaan. Eiser heeft ook geen nader tegenadvies van een deskundige overlegd waaruit blijkt dat het bouwplan in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand. De beroepsgrond faalt.
Archeologisch onderzoek
13. Eiser voert aan dat derde-partij een archeologisch onderzoek had moeten laten uitvoeren voor de realisering van het bouwplan. Op het perceel rust de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie Waardevol gebied 2’. Uit de voorwaarden die in artikel 23.2.2, van de planregels zijn opgenomen, volgt volgens eiser dat er op gronden met die bestemming niet mag worden gebouwd zonder dat eerst uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwplan geen inbreuk maakt op de archeologische waarden. Verweerder heeft dit volgens eiser ten onrechte niet onderkend.
14. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe artikel 23.2.2, sub c van de planregels gelezen moet worden. Eiser is van mening dat artikel 23.2.2, sub c zo gelezen moet worden dat het in artikel 23.2.1 genoemde verbod niet van toepassing is als bij het bouwen of laten bouwen de bestaande fundering wordt gebruikt
ende bestaande oppervlakte door het bouwplan met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid. Verweerder is van mening dat het artikel zo gelezen moet worden dat het verbod niet van toepassing is als bij het bouwen de bestaande fundering wordt gebruikt
ofde bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat artikel 23.2.2, sub c, van het bestemmingsplan gelezen dient te worden als een en-bepaling. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de toelichting op het bestemmingsplan. Op pagina 51 staat dat verweerder beleid heeft vastgesteld met betrekking tot bodemverstorende ingrepen in archeologisch waardevolle gebieden. Samengevat is archeologisch onderzoek onder meer nodig als de (nog niet eerder) verstoorde bodem dieper dan 30 cm minus het maaiveld, wordt verstoord in een archeologisch waardevol gebied en de ingreep groter is dan 50 m². Dit betekent dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden op het moment dat door een bouwplan voor meer dan 50 m² aan niet eerder verstoorde grond wordt verstoord. Er is geen archeologisch onderzoek nodig als het bouwplan kleiner is dan 50 m² of als er wordt gebouwd op gronden die nog niet eerder zijn verstoord. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat artikel 23.2.2, sub c, zo gelezen dient te worden dat het in het artikel 23.2.1 genoemde verbod niet van toepassing is, als bij de bouw van de aanbouw de bestaande fundering wordt gebruikt
ofde bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanbouw van derde-partij niet groter is dan 50 m². Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder terecht geoordeeld dat geen archeologisch onderzoek vereist is voorafgaand aan de bouw van de aanbouw. De beroepsgrond faalt.
Schade
17. Eiser voert verder aan dat de voorgenomen bouwplannen ervoor zorgen dat hij schade zal lijden. Deze schade ziet op verwijdering van de mandelige boom en waardedaling van de woning van eiser. Daarnaast vreest eiser dat er nog meer schade zal ontstaan door de bouwplannen van derde-partij.
18. Eiser heeft de stelling dat hij schade zal lijden niet onderbouwd met nadere gegevens waaruit blijkt dat deze schade zich daadwerkelijk zal voordoen of redelijkerwijs is te verwachten. De vrees van eiser dat hij schade zal lijden is onvoldoende voor het aannemen dat het bouwplan schade veroorzaakt die dusdanig onevenredig is dat het bouwplan niet gerealiseerd kan worden. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na het afwegen van alle betrokken belangen redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning aan derde-partij te verlenen.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.