ECLI:NL:RBMNE:2021:985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/3455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. De eiser had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die op 29 februari 2020 de waarde van zijn woning had vastgesteld op € 477.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 20 maart 2020 ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.

Tijdens de zitting op 8 februari 2021 was de eiser niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar moest aantonen dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de woz-waarde van de woning correct was vastgesteld, onder andere door het gebruik van een taxatiematrix en de toelichting die ter zitting werd gegeven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier H.J.J.M. Kock, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3455

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 477.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [taxateur] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet woz, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in woz-zaken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met behulp van de taxatiematrix en de daarbij gegeven toelichting ter zitting aannemelijk gemaakt dat de woz-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting toereikend toegelicht dat de referentie woningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat met de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentiewoningen voldoende rekening is gehouden. Daarbij betrekt de rechtbank dat voor eisers woning ten opzichte van de referentiewoningen de laagste kubieke meterprijs is gehanteerd. Ook met de staat van onderhoud en voorzieningen is voldoende rekening gehouden. Die wordt onderbouwd door de marktgegevens van de eigen aankoop in 2016 en de desgevraagd door eiser aan de gemeente verstrekte informatie dat de woning na aankoop is verbouwd. Verder duidt ook het verkoopcijfer van de zeer goed vergelijkbare buurwoning in 2018 erop dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.