Overwegingen
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Eiseres woont sinds 2016 aan de [adres 1] binnen het rayon Hoograven, in zone B1, te Utrecht. De woning is gelegen in een appartementencomplex. Bij dit complex hoort een garage. Eiseres heeft geen recht op een parkeerplek in de garage en parkeert haar auto vrij in de omgeving. Op 1 april 2021 is in dit gebied betaald parkeren ingevoerd van maandag tot en met vrijdag van 06:00 uur tot 11:00 uur. Eiseres heeft op 22 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning bewoner. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en eiseres op de wachtlijst geplaatst voor een tweede parkeervergunning.
Waarom heeft verweerder eiseres op de wachtlijst geplaatst?
2. Verweerder heeft eiseres op de wachtlijst geplaatst voor een tweede parkeervergunning voor bewoners voor binnen het rayon Hoograven, omdat het plafond van het uitgiftenquotumvan het deelrayon al was bereikt toen verweerder de aanvraag van eiseres ontving. Het aanvraagadres van eiseres is geplaatst op de Adressenlijst uitsluiting parkeervergunningen(en). Volgens het geldende uitgiftebeleid komt het aanvraagadres namelijk niet in aanmerking voor een eerste noch een tweede parkeervergunning vanwege het bestaan van een gezamenlijke parkeervoorziening bij het appartementencomplex waarin eiseres woont. Vanwege de invoering van betaald parkeren komen de bewoners van aanvraagadressen [adres 2] tot en met [adres 3] in aanmerking voor toepassing van de overgangsregeling en kunnen zij een tweede parkeervergunning aanvragen. Eiseres is geïnformeerd over de wijziging van de parkeersituatie in haar rayon.
Komt eiseres een geslaagd beroep toe op het vertrouwensbeginsel?
3. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte geen eerste parkeergunning krijgt en dat zij ten onrechte op de wachtlijst is geplaatst voor een tweede parkeervergunning. Als bewoner zou zij in aanmerking moeten komen voor een (eerste bewoners)parkeervergunning in het rayon Hoograven. Op basis van de toezeggingen van de gemeente in de wijkberichten van november 2020, december 2020 en februari 2021 vertrouwde eiseres er op dat zij in aanmerking zou komen voor een eerste bewonersvergunning, temeer nu zij niet over een eigen parkeerplek beschikt. De uitlatingen van de gemeente in de drie wijkberichten kwalificeren immers als een toezegging. Zo staat er vermeld: “(…)
De eerste bewonersvergunning wordt altijd toegewezen. (…)”, “(…)
Elk woonadres in het gebied heeft recht op in elk geval één bewonersvergunning. (…)” en “(…)
Wij beginnen met het toewijzen van alle eerste vergunningen. (…)”. Door het niet toekennen van de eerste vergunning en de plaatsing op de wachtlijst voor een tweede vergunning moet eiseres per 1 april 2021 betalen voor parkeren, waar dat eerst gratis was. Eiseres heeft zelfs meegewerkt aan de invoering van betaald parkeren door voor het plan te stemmen, op basis van de verwachting dat zij een parkeervergunning zou krijgen. In dit kader heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 mei 2019. Zij mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat aan haar een eerste bewonersparkeervergunning zou worden toegekend, aldus eiseres.
4. Op grond van vaste rechtspraakvan de ABRvS moet bij een beroep op het vertrouwensbeginsel allereerst de vraag worden beantwoord of de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuursorgaan over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Om een toezegging aan te nemen dient de uitlating en/of gedraging in ieder geval toegesneden te zijn op de concrete situatie. Algemene voorlichting of uitlatingen over een ander geval of jegens derden zijn niet aan te merken als een toezegging. Ook is er geen sprake van een toezegging als er uitdrukkelijk over het concrete geval aan de betrokkene een voorbehoud is gemaakt.
5. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van uitlatingen en/of gedragingen van verweerder in de wijkberichten die kunnen worden gekwalificeerd als een toezegging dat aan eiseres een parkeervergunning zou worden verleend. De informatie in de wijkberichten is algemene informatie, gericht aan de bewoners en aan bedrijven die zijn gelegen in het gebied waar gestemd gaat worden over invoering van betaald parkeren. In de wijkberichten is informatie gegeven over parkeervergunningen en is tevens een voorbehoud gemaakt voor bewoners met een eigen parkeerplaats, zoals een oprit, garage of een plek in een gedeelde garage, welke bewoners dan minder of géén vergunningen kunnen aanvragen. Dit is dan afhankelijk van het aantal eigen parkeerplaatsen waarover iemand beschikt. Voorts is in de wijkberichten een telefoonnummer en een e-mailadres opgenomen, waar bewoners met vragen over parkeervergunningen en de stemming over betaald parkeren terecht kunnen om informatie te vragen. Dat eiseres feitelijk niet over een eigen parkeerplek in een gedeelde garage die bij haar appartementencomplex behoort beschikt, en dat het in haar specifieke geval dus anders was, had voor eiseres aanleiding moeten zijn om zelf contact op te nemen met de gemeente, juist omdat de informatie in de wijkberichten algemene informatie is en zij een onderzoeksplicht heeft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, reeds omdat er geen sprake is van een toezegging.
Is er sprake van een gedeelde parkeervoorziening bij het adres van eiseres?
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat iedere bewoner van de appartementencomplexen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] beschikt of kan beschikken over één of zelfs meerdere parkeerplaatsen in de parkeergarage die behoort bij deze twee complexen. Het complex waar eiseres woont is in 2012 opgeleverd. Bij de oplevering konden kopers er voor kiezen tegen een meerprijs een parkeerplaats in de garage erbij te kopen. Eiseres heeft haar appartementsrecht echter pas later, in 2016, gekocht. Hierbij hoorde geen parkeerplaats en zij heeft dus ook geen gebruik kunnen maken van de optie om te kiezen voor een eigen parkeerplaats. Eiseres beschikt dus uitsluitend over een appartementsrecht en heeft geen toegang tot of zeggenschap over de onder het appartementencomplex gelegen parkeergarage. Er is in haar situatie dan ook geen sprake van een ‘Eigen parkeervoorziening” als bedoeld in artikel 7 van de Nadere regel uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen gemeente Utrecht 2020 (Nadere regel). Op grond van artikel 9 van de Nadere regel komt zij in aanmerking voor een eerste bewonersvergunning, aldus eiseres.
7. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een gedeelde parkeervoorziening behorend bij het complex van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het niet relevant is of eiseres al dan niet feitelijk toegang heeft tot dan wel zeggenschap heeft over de onder haar appartementencomplex gelegen parkeergarage. Het criterium is of bij het adres van eiseres een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, waar op grond van de Nota Parkeernormen voldoende ruimte is voor het parkeren van eerste en/of volgende auto’s. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat bij de bouw van een appartementencomplex pas een omgevingsvergunning wordt verleend als er aan de parkeernorm wordt voldaan en dat gelet daarop dus toen in een parkeervoorziening voor het appartementencomplex van eiseres is voorzien. De achterliggende gedachte is te voorkomen dat parkeerproblemen worden afgewenteld op de openbare ruimte. Op basis van artikel 6, vierde lid en onder a, van de Nadere regel is verweerder bevoegd het adres van eiseres aan te wijzen als adres dat niet in aanmerking komt voor een eerste of volgende parkeervergunning, omdat er een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd behorend bij het appartementencomplex van eiseres en is voldaan aan de parkeernormen. Dat eiseres heeft aangevoerd dat zij feitelijk geen keuze heeft gehad om een parkeerplaats behorend bij haar appartementsrecht te kopen omdat zij haar appartemensrecht in 2016 heeft gekocht en daarbij geen parkeerplek hoorde, doet daar niet aan af. Eiseres heeft zelf de keuze gemaakt een appartement te kopen zonder parkeerplek in een gebied waar naar verwachting op termijn betaald parkeren ingevoerd ging worden. Het voorgaande betekent dus dat verweerder het adres van eiseres kon uitsluiten van een eerste en volgende parkeervergunning omdat er sprake is van een gezamenlijke parkeervoorziening bij het adres van eiseres.
Heeft verweerder eiseres op de wachtlijst mogen plaatsen op grond van een overgangsregeling?
8. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres op grond van een overgangsregeling op een wachtlijst is geplaatst. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt wat het uitgiftequotum is van parkeervergunningen voor het deelrayon Hoograven. Zo is het eiseres niet duidelijk welk aantal eerdere bewonersvergunningen al is verleend en of daarmee het uitgiftequotum al is bereikt. Daarnaast heeft eiseres gewezen op artikel 3, vierde lid van de Nadere regel, waaruit blijkt dat als het aantal aanvragen voor een parkeervergunning dat binnen een gestelde termijn is ontvangen en voldoet aan de vereisten voor een parkeervergunning hoger is dan het uitgiftequotum, de volgorde van uitgifte wordt bepaald door loting.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres op een wachtlijst heeft mogen plaatsen voor een parkeervergunning op basis van de overgangsregeling en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft eiseres niet bestreden dat er een overgangsregeling is op basis waarvan eiseres op een wachtlijst geplaatst kan worden. Omdat artikel 6, vierde lid en onder a, van de Nadere regel verweerder de bevoegdheid geeft om het adres van eiseres uit te sluiten van een eerste of volgende parkeervoorziening omdat er sprake is van een gedeelde parkeervoorziening, komt verweerder niet toe aan de vraag of eiseres recht heeft op een parkeervergunning als bewoner als bedoeld in artikel 9 van de Nadere regel.
10. Nu eiseres conform overgangsrecht op een wachtlijst is geplaatst voor tweede vergunningen is de vraag of het uitgiftequotum is bereikt en hoe de uitgifte van parkeervergunningen wordt bepaald voor haar wel van belang. Over eiseres haar standpunt dat de volgorde van uitgifte van parkeervergunningen bepaald dient te worden door loting zoals vermeld in artikel 3, vierde lid, van de Nadere regel, stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat, anders dan in het bestreden besluit is opgenomen, de uitgifte van parkeergunningen bij invoering van betaald parkeren inderdaad wordt bepaald door loting indien het aantal aanvragen hoger is dan het uitgiftequotum. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt een gebrek vertoont. Er bestaat echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat verweerder voldoende heeft toegelicht dat het punt nog niet is bereikt dat er tweede parkeervergunningen worden verstrekt, omdat er nog mensen op de wachtlijst staan voor een eerste parkeervergunning.
Komt eiseres een geslaagd beroep toe op artikel 4:84 van de Awb?
11. Eiseres heeft aangevoerd dat, gelet op de bijzondere omstandigheden, verweerder in haar geval en in de gevallen van de bewoners die hetzelfde lot treft, dient af te wijken van de Nadere regel. Als bijzondere omstandigheden heeft zij gewezen op de toezeggingen in de wijkberichten en de plaatsing van tientallen adressen op de Adressenlijst waardoor zij na het stemmen voor invoering van betaald parkeren op een uitsluitingslijst worden geplaatst. Eiseres wijst op het feit dat meerdere bewoners van het appartementencomplex op de uitsluitingslijst geen gebruik kunnen maken van de parkeergarage en dat in de toekomst ook niet zullen kunnen doen. Daarnaast is er geen zicht op vlot verloop van de wachtlijst en zijn bewoners door verweerder klem gezet en deze worden geconfronteerd met meer dan € 4.000,- aan parkeerkosten per jaar. Eiseres wijst op het eigen belang van de gemeente, omdat deze parkeerkosten in de gemeentekas vloeien. De gevolgen voor de bewoners staan niet in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, aldus eiseres.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die in het geval van eiseres aanleiding hadden moeten geven om af te wijken van de Nadere regel. Het doel van de Nadere regel is aan te geven hoe verweerder haar bevoegdheid invult tot het uitgeven van parkeervergunningen en garageabonnementen en daarbij aan te geven aan welke doelgroepen verweerder parkeervergunningen uitgeeft en welke vereisten daarvoor gelden. De regeling geldt voor alle bewoners die in een vergelijkbare situatie als eiseres verkeren. Verweerder heeft voldoende toegelicht in het verweerschrift en ter zitting dat de bedoeling van artikel 6, vierde lid, van de Nadere regel is dat de parkeerbehoefte van bewoners door nieuwe ontwikkelingen niet wordt afgewenteld op de openbare ruimte. Dit volgt ook uit de toelichting op de Nadere regel. De rechtbank acht de Nadere regel een geschikt middel om voornoemde doelen te bereiken. Het maken van een uitzondering voor mensen die feitelijk geen toegang hebben tot de gezamenlijke parkeervoorziening staat haaks op dit uitgangspunt. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om in het geval van eiseres af te wijken van de Nadere regel. Dit omdat de gevolgen van de keuze van de vorige eigenaar van het appartementsrecht van eiseres om geen parkeerplaats te kopen of te huren niet alsnog afgewenteld mogen worden op de openbare ruimte en de gebruikers daarvan, zeker niet daar waar de hoge parkeerdruk aanleiding vormt tot het invoeren van betaald parkeren. Dat het in de situatie van eiseres vervelend uitpakt ziet de rechtbank wel, maar dat betekent niet dat de gevolgen voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met de Nadere regel te dienen doelen. Eiseres heeft haar appartement gekocht zonder parkeergelegenheid en kan er niet van uit gaan dat de openbare ruimte in de loop der jaren niet verandert. Ook heeft zij geen kosten gehad voor het kopen van een eigen parkeerplek en al die jaren gratis kunnen parkeren in de openbare ruimte. Daarnaast komt eiseres ook nog een beroep op de overgangsregeling toe. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
13. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
14. Er is tevens vanwege het toepassing geven aan artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).