ECLI:NL:RBMNE:2022:1051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
9425551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming betalingsverplichtingen uit dienstverleningsovereenkomst en opschorting van verplichtingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert Remondis Nederland B.V. betaling van onbetaalde facturen door [gedaagde] B.V. De vordering betreft een bedrag van € 6.433,06, bestaande uit hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De partijen hebben in 2016 een dienstverleningsovereenkomst gesloten voor het legen van rolcontainers. Remondis heeft facturen gestuurd voor de geleverde diensten, maar [gedaagde] heeft een deel van deze facturen niet betaald. Remondis heeft in maart 2020 aangekondigd haar verplichtingen op te schorten bij gebrek aan betaling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst voor onbepaalde tijd bestaat en dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om de betalingsverplichtingen na te komen. De rechter oordeelt dat Remondis haar verplichtingen mocht opschorten, omdat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen niet nakwam. Het verweer van [gedaagde] dat Remondis in 2019 is gestopt met het leveren van containers is door de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd verworpen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de onbetaalde facturen en de wettelijke handelsrente. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, maar er is wel een minimumbedrag van € 40,- toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van in totaal € 5.815,47 aan Remondis, inclusief proceskosten van € 1.239,38. Dit vonnis is uitgesproken op 2 maart 2022 door kantonrechter Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9425551 UC EXPL 21-6340 JPd/45024
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REMONDIS Nederland B.V.,
gevestigd in Lichtenvoorde,
verder ook te noemen: Remondis,
eisende partij,
gemachtigde: J. van der Linden (Trust Krediet Beheer B.V.),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in Breukelen,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.F.M. Baert (Jari Rechtspraktijk B.V.).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 september 2021 met drie bijlagen;
- de conclusie van antwoord van 10 november 2021;
- de conclusie van repliek van 5 januari 2022 met één bijlage;
- de conclusie van dupliek van 2 februari 2022.
1.2.
Daarna is dit vonnis bepaald op 2 maart 2022.

2.Wat is er aan de hand?

2.1.
Op 29 augustus 2016 hebben (de rechtsvoorganger van) Remondis en [gedaagde] twee ‘Dienstverleningsovereenkomst rolcontainers’ voor de locatie [locatie 1] en locatie [locatie 2] gesloten. Remondis zou één keer in de twee weken drie afvalcontainers bij [gedaagde] legen. De abonnementsprijs die [gedaagde] hiervoor verschuldigd is, is per standaard kunststof rolcontainer, inclusief huurprijs en het legen ervan.
2.2.
Remondis heeft de maandelijkse kosten voor de dienstverlening per kwartaalfactuur gestuurd en incidenteel heeft zij facturen gestuurd voor het verlenen van aanvullende diensten. [gedaagde] heeft een deel van die facturen niet betaald.
2.3.Bij brief van 13 maart 2020 maakt Remondis aanspraak op betaling van een factuur ad € 9,39 en een van € 739,69. Tevens kondigt Remondis aan dat – bij gebreke van betaling – zij haar eigen verplichtingen jegens [gedaagde] zal opschorten.
2.4.
Remondis vordert veroordeling van [gedaagde] om € 6.433,06 te betalen. Dit bedrag bestaat uit € 5.651,86 aan hoofdsom, € 123,61 aan wettelijke handelsrente tot 29 juli 2021 en € 657,59 aan buitengerechtelijke incassokosten. Remondis vordert ook de hoofdsom met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 29 juli 2021 tot de voldoening en betaling van de proceskosten.
2.5.
Remondis stelt dat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst moet nakomen.
2.6.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van Remondis in de proceskosten. [gedaagde] heeft aangegeven dat Remondis in 2019 is gestopt met het leveren van afvalcontainers en zij ziet dan ook geen reden om te betalen voor iets wat niet geleverd is.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

Betaling van de facturen

3.1.
De centrale vraag in deze procedure is of [gedaagde] de facturen moet betalen
3.2.
Vaststaat tussen partijen dat zij een overeenkomst hebben gesloten voor onbepaalde duur. De verplichting van Remondis bestaat uit het verhuren en legen van de bij [gedaagde] geplaatste containers en de verplichting van [gedaagde] bestaat uit het betalen van een abonnementsprijs. De kantonrechter begrijpt uit de door Remondis overgelegde facturen dat Remondis per twee weken twee rolcontainers bedrijfsafval voor (in 2021) € 83,52 per maand in [locatie 1] en in [locatie 2] leegt en één papier en kanton rolcontainer voor (in 2021) € 44,65 per maand in [locatie 2] .
3.3.
[gedaagde] is in beginsel gehouden om haar betalingsverplichtingen uit de dienstverleningsovereenkomst na te komen. Remondis is in beginsel gehouden tot het legen van de containers. Uit de brief van 13 maart 2020 volgt dat Remondis haar verplichtingen zal opschorten indien [gedaagde] haar betalingsverplichtingen niet nakomt door de factuur van 17 januari 2020 (factuurnummer 4195838) en de factuur van het eerste kwartaal van 2021 (factuurnummer 20014181) niet te betalen. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. Aldus wordt ervan uit gegaan dat Remondis haar verplichtingen heeft opgeschort omdat [gedaagde] haar betalingsverplichting niet nakwam. De kantonrechter is van oordeel dat Remondis haar verplichtingen mocht opschorten om [gedaagde] tot betalen te bewegen. Door de opschorting is Remondis niet meer verplicht tot nakomen. Gesteld noch is gebleken dat Remondis de containers voorafgaand aan de opschortingsbrief al niet meer leegde. Nu [gedaagde] het door haar gestelde contact met Remondis aangaande de gestopte leging van de containers niet feitelijk heeft onderbouwd, noch stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat partijen hierover contact met elkaar hebben gehad, wordt dit verweer als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen.
3.4.
De kantonrechter concludeert dan ook dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen tot betaling van de abonnementsprijs per maand. [gedaagde] heeft daarnaast geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde bedragen noch tegen de facturen die betrekking hebben op het verrichten van overige diensten. Zij zal daarom veroordeeld worden om de onbetaalde facturen van in totaal € 5.651,86 te betalen.
Wettelijke handelsrente
3.5.
[gedaagde] is in verzuim met betaling van de facturen. Zij zal daarom ook de door Remondis gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek over de gevorderde bedragen moeten betalen. Die wordt door Remondis tot 29 juli 2021 op € 123,61 begroot en daartegen is door [gedaagde] geen verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten3.6. Remondis vordert ook betaling van de redelijke kosten om de facturen buiten rechte voldoen te krijgen. [gedaagde] heeft hiertegen het verweer gevoerd dat de werkzaamheden die Remondis heeft verricht enkel ter inleiding van deze rechtszaak zijn gedaan en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] betwist ook maar één van de op de door Remondis overgelegde lijst van correspondentie genoemde brieven te hebben ontvangen. Gelet op deze betwisting had het op de weg van Remondis gelegen om te onderbouwen dat (de gemachtigde van) Remondis deze werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht. Bijvoorbeeld door de desbetreffende brieven in te dienen. Dat heeft Remondis niet gedaan. De kantonrechter zal dan het gevorderde bedrag aan incassokosten afwijzen en € 40,- als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten toewijzen. Tussen partijen is namelijk sprake van een handelsovereenkomst waardoor [gedaagde] op grond van artikel 6:96 lid 6 BW het minimumbedrag van € 40,- verschuldigd is, zelfs zonder enige aanmaning.
Proceskosten3.7. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Remondis worden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde €
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 1.239,38

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Remondis tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.815,47 met de wettelijke handelsrente over € 5.651,86 vanaf 29 juli 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van Remondis, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.239,38, waarin begrepen € 622,- aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.